Uitzetting Mikael Matosyan is naar, maar terecht

SMITS (1)
Mikael (11) treedt op voor de pers. Beeld: ANP Foto (Lex van Lieshout)

‘Meneer, mevrouw? Komt u uit Nederland?’ Het was niet direct de vraag die we verwacht hadden toen we bezweet met onze tassen uit de bus rolden op een stoffige halte aan de rand van Selçuk, nu precies veertig jaar geleden. Je was in die jaren als toerist op veel plaatsen in Turkije nog best een bezienswaardigheid.

Nog maar twee dagen en een busreis eerder hadden we op een dorpsplein achter een kopje thee gezeten, toen de halve bevolking in optocht een oudere Zorba-figuur in blikkerend wit overhemd was komen voorgeleiden, die enthousiast verklaarde: ‘iek tiewintieg jaar kielérewienkel, Kienkersjtraat!’ Toen, vertelde hij, had hij het welletjes gevonden, en nu was hij als wereldwijze man in bonis met pensioen in het dorp waar hij geboren was.

Daar zat ie dan

Ongeveer net zo, maar veel minder vrolijk, bleek het te liggen bij de jongen van een jaar of zeventien die ons zojuist in loepzuiver Nederlands had aangesproken. Hij bleek een kind van Turkse gastarbeiders, geboren en opgegroeid in Hengelo. Maar ongeveer een jaar geleden hadden zijn ouders ineens besloten om naar hun moederland terug te keren. En hij moest mee.

Daar zat ie dan, verstoken van alles waar hij vertrouwd mee was, te oud om nog met het gemak van jongere kinderen nieuwe vrienden te maken, en zonder kennis van of kennissen in zijn nieuwe wereld. Sindsdien hing hij hier bij de halte maar wat rond op zijn brommer, in de hoop dat de bus af en toe iemand uit Holland uitspoog die hij kon strikken voor een praatje.

Het klinkt misschien cru, maar het weinig benijdenswaardige lot van deze jongen was eigenlijk best wel gewoontjes. Elk jaar weer worden tienduizenden Nederlandse minderjarigen slachtoffer van deportatie. Kinderen van expats die om de paar jaar naar een nieuwe job in een ander land trekken, bijvoorbeeld. Maar ook kinderen van diplomaten en van employees van multinationals als Shell.

Sommigen raken om de twee, drie jaar hun hele sociale omgeving kwijt en moeten in een nieuw, vreemd land weer helemaal opnieuw beginnen, wat met het klimmen der kinderjaren steeds lastiger wordt. Ik weet niet hoe het bij u is, maar in mijn vriendenkring kijken de meesten met zo’n achtergrond daar met gemengde gevoelens op terug. Toch komen de meesten uiteindelijk zo te zien goed terecht.

Zo is het kinderleven nu eenmaal

Dat laatste geldt ook voor al die kinderen wier ouders om wat voor reden dan ook heel alledaags verhuizen. Ook die krijgen bij vertrek van Brabant naar Noord-Holland of van stad naar dorp, of andersom, tot op zekere hoogte te maken met een ingrijpende cultuurschok: school weg, vrienden en vriendinnen weg, clubs weg, omgeving weg. Stomme accenten, rare gewoontes.

Toch kraait er in al die gevallen geen haan naar. Er is geen actiegroep, mensenrechtenbeweging of jeugdzorginstelling die ook maar met een ooglid knippert bij al dit kinder-, puber- en adolescentenleed, zelfs geen advocatencollectief. Sterker nog, als paps en mams je meeslepen naar de binnenlanden van Spanje, omdat ze daar een bouwval in een B&B willen omtoveren, en je loopt weg omdat je niet meewilt, word je gevankelijk naar je ouders teruggebracht, zonder enige vorm van clementie. Want zo is het kinderleven nu eenmaal: soms zit het mee, soms zit het tegen, en je ouders zijn de baas.

Zelfs om de voornamelijk Turkse en Marokkaanse pubermeisjes die elk jaar opnieuw na de zomervakantie niet meer op school verschijnen omdat ze waarschijnlijk in het thuisland van de familie een huwelijk in gedwongen zijn, maakt niemand zich serieus druk, terwijl naar onze maatstaven hun toestand hoogstwaarschijnlijk hopeloos is en hun vooruitzichten dramatisch slecht zijn. En dat terwijl ze, net als alle eerder genoemden, doodgewone Nederlandse ingezetenen zijn, die volledig recht hebben op bescherming van hun leven en belangen door hun eigen, Nederlandse overheid.

Er is één groep voor wie dat allemaal heel anders lijkt te liggen. Dat zijn kinderen van uitgeprocedeerde, ook in laatste instantie afgewezen, asielaanvragers. Een aantal jaren geleden zorgde het wedervaren van de afgewezen Angolese AMA Mauro Manuel zelfs voor een heus kinderpardon. Daarbij kregen kinderen die daar echt, echt, echt geen recht op hadden toch een verblijfsvergunning, op grond van de gedachte dat ze, als ze al niet hier geboren waren, toch zo sterk in Nederland geworteld geraakt waren dat het geen pas gaf om ze uit hun vertrouwde omgeving te halen en al dan niet met hun ouders naar een voor hen waarschijnlijk vreemd land te sturen.

Mikael Matosyan

Deze keer is er het geval Mikael Matosyan. Mikael werd elf jaar geleden hier in Nederland geboren, maar is, omdat Nederland het ouderbeginsel hanteert, geen Nederlander. Hij heeft de Armeense nationaliteit, net als zijn in 2010 uit Armenië gevluchte moeder. Haar asielaanvraag werd al rond Mikaels geboorte – het is razend lastig om uit de hele geschiedenis wijs te worden – afgewezen, maar moeder bleef toch in Nederland.

Na verloop van tijd, zo melden de kranten, diende het kind een asielaanvraag voor zichzelf en, in het verlengde daarvan, zijn moeder in. Maar dat deden natuurlijk behulpzame krachten namens hem. Het joch kan op dat moment immers niet ouder geweest zijn dan vijf of zes, want ook die tweede aanvraag werd al in 2019 door de IND afgewezen.

Opnieuw wilde Mikaels moeder geen nee accepteren, en zo begon met de niet aflatende hulp van Defence for Children een schier oneindige juridische guerrilla, op zoek naar een gaatje in de regelgeving, die op 31 juli eindigde in een nederlaag bij de laatste beroepsinstantie, de Raad van State. Opnieuw is de argumentatie een weinig verheffende, schimmige warboel van regeltjes, interpretaties en uitzonderingsbepalingen, maar de slotsom is dat er niets is veranderd ten opzichte van jaren geleden: Mikael heeft geen recht op een verblijfsvergunning en zijn moeder dus ook niet.

Wortelargument houdt geen steek

Nu wordt als laatste strohalm dus weer het wortelargument ingezet. ‘De IND kan me net zo goed naar Ghana sturen, dat land ken ik net zo min als Armenië’, protesteert Mikael. Dat klopt, het is er mede dankzij Defence for Children voor het kind in al die jaren van doorprocederen niet beter op geworden. Maar toch houdt het argument geen steek. Zoals we zagen, accepteren we immers van Nederlandse kinderen zonder enige moeite dat ze achter hun ouders aan van hot naar her gesleept worden, ook naar vreemde landen en ook als dat uit psychologisch en opvoedkundig oogpunt bepaald bedenkelijk is.

Hij heeft nergens schuld aan, maar er is ethisch noch gevoelsmatig een reden om Mikael anders te behandelen dan andere kinderen in Nederland. En gezien het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet, ook formeel niet. Hoe lullig het nu ook uitpakt, minister Faber heeft terecht gezegd dat ze er niets aan kan doen. Ze heeft sinds 2019 geen discretionaire bevoegdheid meer, en dat is uit oogpunt van gelijkberechtiging maar goed ook.

Rik Smits is taalkundige en wetenschapsjournalist.

Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de lezers, kijkers en luisteraars. Bent u al donateur? Hartelijk dank!