Russofobie, homofobie, transfobie, islamofobie: worden we steeds angstiger of laten we ons belazeren?

Er lijkt geen einde te komen aan de nieuwe angsten die Nederlanders worden aangewreven. Wat zijn echte en wat zijn valse fobieën, en hoe herken je ze?
‘Islamofobie wordt in Nederland steeds meer genormaliseerd en dat zie je terug in het veiligheidsdomein’, schreef Evelyn Austin, directeur van Bits of Freedom, in Het Parool van 8 februari. In de eerste zeven woorden van dat ene zinnetje zitten maar liefst drie stevig suggestieve, ja zelfs misleidende termen. Of misschien moeten we het hondenfluitjes noemen: termen die bij een incrowd appelleren aan bepaalde ideologische denkbeelden, en zo de geest meteen rijp maken voor een bepaalde interpretatie. Of framing, zoals het tegenwoordig ook wel heet: zaken en mensen onverdiend ophemelen of juist verdacht maken door ze in een misleidend, vaak onverkwikkelijk daglicht te zetten.
Verreweg de oudste van het trio is ‘steeds meer’ of ‘steeds vaker’. Het is een geliefd middel om te suggereren dat er sprake is van een zorgwekkend groeiend probleem of een onweerstaanbaar in kracht toenemende trend, zonder daarvoor ook maar een snipper bewijs aan te dragen. In ‘steeds meer’ schuilt dreiging. Denk aan ‘kinderen steeds vaker verslaafd aan online gokken’ en ‘steeds meer mensen door achteraf betalen in problemen’. Wie zo’n argument tegenkomt, doet er goed aan extra op te letten, want niet zelden gaat het om goedkope bangmakerij of moet er iets verkocht worden: een boek, een therapie of een onderzoeksbelang. Soms ook betreft het heel letterlijk platte commercie, zoals in ‘steeds meer mensen ontdekken het gemak van Habrakens opklapbedden.’
Innerlijke alarmbellen
‘Steeds meer’ is ook favoriet in de wappiewereld: ‘steeds meer gevaccineerden vallen plotseling dood neer op straat!’ Gek genoeg merken wij, gewone mensen, daar niets van. Ik beweeg mij dagelijks door de drukke straten van Amsterdam, zie daar dan letterlijk honderden mensen in alle soorten en maten. Maar die lopen, fietsen en chaufferen allemaal gewoon door of er niets aan de hand is. In vijf coronajaren heb ik maar één iemand gesproken die een serieuze bijwerking van een COVID-inenting had ondervonden: één! En dat terwijl ik toch een hoop mensen met een verhoogd risico ken. Dat mag anekdotisch bewijs heten, maar het is tenminste bewijs, en dat kun je van het loze ‘steeds meer’ niet zeggen.
In diezelfde sfeer zitten trouwens ‘natuurlijk’ en ‘vanzelfsprekend’. Ook die termen moeten de innerlijke alarmbellen doen afgaan, want hoewel ze af en toe met recht en reden gebruikt worden, verlenen ze maar al te vaak de glans van geloofwaardigheid aan ideeën en veronderstellingen die bij nadere beschouwing allerminst natuurlijk blijken of vanzelf spreken.
Het manipulatieve gebruik van de tweede term, ‘normaliseren’, is van veel recenter datum. Wie het woordenboek opslaat, ziet dat normaliseren inhoudt dat je iets (beter) aan een norm laat voldoen. Het is een positief begrip, van normaliseren worden dingen bruikbaarder en voorspelbaarder. Een genormaliseerde rivier is beter bevaarbaar, en dat is, even los van sommige moderne watermanagementinzichten, altijd een plus geweest.
Maar dat bedoelde Austin allerminst. Zij gebruikte ‘normaliseren’ als ‘iets normaal, dus aanvaardbaar doen lijken dat niet normaal behoort te zijn’. Daarmee wordt dus juist een norm (of zelfs ‘de norm’) aangepast en aangetast, precies het omgekeerde van wat normaliseren betekent. Je verwringt het begrip zo tot een iets moreels, een negatief waardeoordeel.
Met de lijdende vorm ‘genormaliseerd worden’, suggereert ze ook nog eens dat er ongenoemde, ‘dus’ stiekeme en kwaadwillige krachten aan het werk zijn. Krachten die gore gedachten en onsmakelijke opvattingen wit willen wassen. Dat gebeurt beslist wel, maar de meeste samenzweringen bestaan niet en zo gemakkelijk kantelen breed gedragen normen nu ook weer niet. En, leuk of niet, in een vrije en open samenleving mag het. ‘Democratie is niet voor bange mensen’ zei minister Carel Polak daarover in 1968, want juist dat is vrijheid van meningsuiting: dat mensen dingen mogen beweren en verdedigen die je ten diepste verwerpelijk acht. Zoals Voltaire naar men zegt al verklaarde: ik verafschuw uw denkbeelden, maar ik zal tot het bittere einde uw recht verdedigen om ze te uiten. Dat is andere koek dan onwelkome mensen en ideeën gemakzuchtig zwart maken met dat ‘genormaliseerd worden’. Leg dan je bezwaren uit, spreek klare taal.
Voortschrijdend inzicht
Ook gaan mensen bij nader inzien soms anders over dingen denken. Een recent voorbeeld is Angela Merkels destijds breed gedragen ‘Wir schaffen das’, dat nu sneuvelt onder voortschrijdend inzicht gebaseerd op ontnuchterende ervaringen. Dan verandert dus de norm zelf. Het is misschien niet aangenaam, maar als de werkelijkheid echt anders blijkt dan je optimistische moraal je rotsvast deed geloven, moet je daar toch echt naar luisteren en handelen. Anders maak je nog veel meer kapot.
De derde manipulatieve groep termen zijn nieuwvormingen op het kernwoord ‘fobie’. ‘Begeerte is uit zijn aard niet voor rede vatbaar’, schrijft Sally Rooney in haar roman Intermezzo over kussen, en zo is het met fobieën ook. Een fobie is een even onberedeneerde als onbeheersbare angst voor het een of ander. In beginsel zijn fobieën nuttige onderdelen van ons fysieke bestaan. Enige vrees voor water (watervrees, hydrofobie), hoogten en diepten (hoogtevrees, acrofobie), opgesloten raken (claustrofobie), allerlei gedierte of zelfs vreemde figuren (xenofobie) kan levensreddend zijn en daarmee evolutionair voordelig. Helaas vliegt dat biologische alarmsysteem nogal eens uit de bocht. Zo is een op zich nuttige afkeer van grote open vlakten (agorafobie), waar je als kwetsbare oermens geen dekking kon vinden, in vreedzame moderne stedelijke omgevingen alleen nog maar een last.
Fobieën kunnen ook ontstaan of verergeren door medicijngebruik. Zo ken ik iemand die, toen bleek dat hij aan hartfalen leed, plotseling een ontembare hoogtevrees ontwikkelde – hij durfde letterlijk geen bruggetje meer over en in geen flatgebouw meer op bezoek. Die fobie verdween weer even snel toen zijn medicatie gedeeltelijk werd afgebouwd. Dat laat zien dat fobieën echt in onze lichamelijkheid wortelen en niets van doen hebben met moraal of karakter. Je kunt iemand een fobie dus ook niet verwijten.
Bij verzonnen nieuwvormingen wordt dat allemaal verraderlijk omgekeerd. Begrippen als Russofobie en islamofobie zijn ideologische verzinsels met een zware en eenzijdige morele lading, geplakt op het element van redeloze angst van de fobie. Juist dat maakt ze zo destructief: iemand die islamofobie of Russofobie wordt aangewreven, heeft niet alleen ongelijk, maar is moreel fout. Bovendien is zo iemand vanzelfsprekend onredelijk, dus is het onnodig om naar hem of haar te luisteren.
Bovendien zijn de ideologische fobieën islamofobie en Russofobie zelf onredelijke verwijten aan mensen die juist heel begrijpelijke en redelijke bezwaren hebben tegen de gewelddadige agressie waarvan zowel Rusland als al dan niet zelfbenoemde vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap systematisch blijk geven. Bezwaren tegen hun weigering om zich op voet van gelijkwaardigheid te verhouden tot hun sociale omgeving – buurvolken in het ene geval, buren in het andere. En tegen hun consequente weigering om verantwoordelijkheid te nemen voor hun daden of de wandaden van lieden die in naam van hun gemeenschap zeggen te handelen, dan wel daarvan openlijk afstand te nemen.
Woorden doen ertoe
Bij twee andere populaire verwijtende nieuwvormingen, ‘homofobie’ en ‘transfobie’, ligt het iets anders. Daar speelt behalve letter-ideologie ook een stukje echte xenofobie mee, met anders-seksuelen als een beetje rare, en daarom verdachte lui. Onder eendimensionale homo’s en hetero’s heerst bijvoorbeeld een wederzijds gevoel van: ‘als ik maar niet mee hoef te doen’. Een beetje wederzijds afgrijzen dus, zoals dat ook bestaat ten aanzien van het ostentatieve zwaaien met je onderbroek dat Pride heet, waaraan nogal wat homo’s zelf ook een hekel hebben. Maar dat maakt ook van homofobie geen echte fobie. Want een echte fobie boezemt de lijder eraan angst in, terwijl zelfs het allerstoerste groepje leernichten eerder potsierlijk en aandoenlijk lijkt dan dat het angst teweegbrengt. Ook het verwijt van homofobie, en mutatis mutandis transfobie is dus misleidend en vals.
Is dat nou allemaal van zo veel belang? Jazeker. Woorden doen ertoe, omdat ze de krachtige beelden vormen waar we naar leven. Elkaar verketteren op basis van misleidende begrippen en valse argumenten bemoeilijkt een open, constructieve discussie en schaadt daardoor wederzijds begrip en onderlinge waardering. En die zijn dezer dagen hard nodig.
Rik Smits is taalkundige en wetenschapsjournalist.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in 2025? Hartelijk dank!