Zonder het Marshallplan had het met Europa wel eens opnieuw fout kunnen aflopen

wansink
Cover van het besproken boek. Beeld: uitgeverijprometheus.nl.

In het voorjaar van 1947 bezocht William Clayton, de onderminister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, het verwoeste Europa. Hij kwam al gauw tot de conclusie dat het Amerikaanse beleid ten aanzien van Europa totaal geen effect had gehad. ‘We hebben de schade die de oorlog aan de Europese economie teweegbracht enorm onderschat’, schreef hij naar huis. ‘In de steden zijn miljoenen mensen langzaam aan het verhongeren. De Europese situatie verslechtert. De politieke toestand weerspiegelt de economie’.

Clayton constateerde dat de tekorten op de betalingsbalansen zodanig waren opgelopen dat aan het eind van het jaar veel Europese landen eenvoudig niet meer hun importgoederen konden betalen. ‘Dan volgt revolutie’, concludeerde Clayton in zijn memorandum aan de Amerikaanse regering.

Dat laatste was een bewuste verwijzing naar de situatie aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Die oorlog was gewonnen door de geallieerden, maar ‘de vrede was verloren’. Revolutie in Rusland, fascisme in Italië en Spanje, een tandeloze Volkenbond, de Grote Depressie en de opkomst van Hitler. Dat scenario mocht zich na de Tweede Wereldoorlog niet nog een keer afspelen. Maar dan moesten de zaken wel heel anders worden aangepakt.

Een chaotisch proces

Clayton en zijn bazen, minister van Buitenlandse Zaken George Marshall en president Harry Truman wisten in een mum van tijd een European Recovery Plan op te stellen dat in omvang z’n weerga niet kende en dat ook nog eens de basis zou vormen voor een geïntegreerd West-Europa. Althans, zo staat het in de geschiedenisboekjes.

In werkelijkheid waren het Marshallplan, de verzoening van West-Duitsland met zijn vijanden en de geboorte van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal de uitkomst van een decennialang chaotisch proces van plannen, debatteren, onderzoeken, ruziemaken en handelend optreden van een trans-Atlantische elite van beleidsmakers, diplomaten, economen en politici. Want het besef dat de vrede niet nog een keer verloren mocht worden leefde bij de hoofdrolspelers in de naoorlogse Atlantische constellatie al ver voordat de oorlog door Hitler überhaupt was begonnen.

Het was de ambitie van Mathieu Segers om de ontstaansgeschiedenis van wat hij ‘ons Europa’ noemt te traceren tot de oorsprong, dat wil zeggen tot de eerste ideeën, utopieën en ontwerpen voor een wereld waarin vrede, voorspoed en stabiliteit voor eens en altijd gewaarborgd zouden zijn. Segers (1976-2023) was hoogleraar aan de Universiteit van Maastricht en een vooraanstaande specialist in de geschiedenis van de Europese integratie.

Hij was al enkele jaren in de archieven en bibliotheken van Europa en de VS in de weer om het materiaal voor zijn reconstructie te verzamelen, toen vast kwam te staan dat hij ongeneeslijk ziek was. Het was hem niet gegeven om het boek dat hem voor ogen stond zelf helemaal af te ronden. Zijn broer René en zijn redactrice Marieke van Oostrom van uitgeverij Prometheus hebben de uiteindelijke tekst samengesteld. Het resultaat, Europa en het idee uit de toekomst, is even rijk als inspirerend. Van hen die Segers willen volgen op zijn ontdekkingsreis naar – wat hij treffend noemt – de Republiek der Planning wordt wel enige inspanning verwacht.

De sociale markteconomie

Die republiek bestond uit allerlei elkaar overlappende netwerken. Wat de plannenmakers bond was ‘een koortsachtig streven naar een weerbare vorm van kapitalisme en democratie, een zoektocht naar een historisch compromis dat was gebaseerd op een systeem van marktstabilisatie binnen de economie, en van constitutionele democratie op politiek vlak’.

Segers behandelt uitvoerig het debat tussen keynesianen, neoliberalen en ordoliberalen dat in de jaren dertig oplaaide. De ordoliberalen namen een tussenpositie in tussen staatsinterventie en staatsonthouding: de staat was de enige geloofwaardige ‘organisator van de marktvrijheid’. Na de oorlog kregen de ordoliberalen in Duitsland onder leiding van Ludwig Erhard de kans om vorm te geven aan wat zij definieerden als de ‘sociale markteconomie’. Die kans kregen ze van de Amerikanen. Zij realiseerden zich  dat Europa alleen uit het slop kon worden gehaald met Duitsland als economische motor.

Een schreeuw om hulp

De ordoliberale ambitie sloot verrassend goed aan bij wat Segers noemt de spirituele dimensie van de zoektocht naar naoorlogse stabiliteit. Die dimensie werd belichaamd door een netwerk van vertegenwoordigers van diverse kerkgenootschappen die elkaar zouden vinden in de Wereldraad van Kerken. Katholieken en protestanten trokken gezamenlijk op om de ‘christelijke beschaving’ te propageren als alternatief voor zowel het kapitalisme als het socialisme. Met succes: overal in het naoorlogse Europa ontwikkelde zich een christendemocratische politieke hegemonie.

Belangrijke voorwaarde voor verzoening met West-Duitsland was de Stuttgarter Schuldbekenntnis van 19 oktober 1945 door de Duitse evangelische christenheid: ‘We achten onszelf schuldig dat we niet moediger voor onze geloofsopvattingen hebben gestaan.’ Het was, analyseert Segers, een schreeuw om hulp: Europa moest zich over Duitsland ontfermen.

Die boodschap kwam aan bij de Franse elite, meer in het bijzonder bij Jean Monnet en Robert Schuman. Zij realiseerden zich dat ook Frankrijk een enorme draai moest maken. De Franse politiek was van oudsher gericht op het onklaar maken van het Duitse industriële potentieel. Die weg was doodgelopen. Economische samenwerking vereiste de ‘inschakeling’ van Duitsland, maar dat moest wel gebeuren via een supranationale constructie: de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal. Ook Italië en de Benelux deden in 1951 mee aan wat zou uitgroeien tot de Europese Unie.

Intussen waren de netwerken van diplomaten en politici tot de conclusie gekomen dat het meeslepende project van een nieuwe wereldorde volstrekt onhaalbaar was. Truman geloofde niet dat de Verenigde Naties tot iets substantieels in staat zouden zijn. Op het gebied van veiligheid kwam er in 1949 het trans-Atlantische bondgenootschap de NAVO. De Marshallhulp beperkte zich tot het Europa ten westen van het inmiddels neergedaalde IJzeren Gordijn. En in de opbouw van de Europese Economische Gemeenschap lieten de architecten het Verenigd Koninkrijk aan de kant staan.

Het gelijk van Clayton

Met deze schetsmatige voorstelling van zaken doe ik het boek van Segers tekort. In werkelijkheid was het allemaal veel chaotischer; er moest voortdurend geïmproviseerd worden. Segers schrijft: ‘In de geschiedenis en voorgeschiedenis van Europese integratie dringt zich één conclusie onontkoombaar op: geen van de betrokken partijen zijn in staat geweest het proces te controleren of te domineren, al was het maar voor een korte tijd. Dit proces viel van meet af aan niet te beheersen, zelfs niet voor de Verenigde Staten.’

Dat neemt niet weg dat Clayton gelijk had: zonder de mobilisatie van de Amerikaanse burgerij om grote offers te brengen voor het European Recovery Plan van Marshall en Truman, zou de naoorlogse geschiedenis van Europa weleens een reprise van het interbellum geweest kunnen zijn.

Mathieu Segers: Europa en het idee uit de toekomst, Prometheus, 365 pagina’s, € 27,50.

Hans Wansink is historicus en journalist en publiceert over boeken in Wynia’s Week. Hij was redacteur van NRC Handelsblad, Intermediar en de Volkskrant.

Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Kijk HIER. Hartelijk dank!