Zijn alle culturen gelijkwaardig?
In het politieke en culturele klimaat van Nederland overheerste lange tijd het gedachtegoed van het cultuurrelativisme. In deze doctrine zijn alle culturen ‘gelijkwaardig’. Er is volgens deze gedachte geen objectieve maatstaf om vast te stellen dat de ene cultuur ‘beter’ is dan de andere. Gedrag moet in de eerste plaats worden begrepen in de relatie tot de bijbehorende culturele en sociale context.
Een groot aantal sociale wetenschappers, en niet de minsten, leefden in een cultuur-relativistische roes, zodat kritiek op eventuele misstanden in andere culturen en etnische groepen vrijwel onmogelijk was. Door de overheersende politieke correctheid in Nederland was het ook moeilijk hieruit te ontsnappen.
Politieke correctheid is een complex begrip dat eind jaren tachtig is komen overwaaien vanuit de Verenigde Staten. Het kent zeer verschillende betekenissen. Politieke correctheid verwijst vooral naar een politieke houding, die voortkomt uit een claim te spreken namens de zwakkeren en verdrukten in de samenleving. Die zou ermee gebaat zijn dat belangrijke auteurs uit het verleden zouden moeten worden geschrapt op leeslijsten van universiteiten, omdat de inhoud, naar hedendaagse maatstaven, niet politiek correct zou zijn. Ze zouden bij voorbeeld nog spreken over ‘negers’.
Een klamme deken
Volgens deze claim zou je zwarte sporters moeten laten interviewen door zwarte journalisten, hoge academische functies zou je alleen open moeten stellen voor vrouwelijke wetenschappers en de figuur van Zwarte Piet zou van het toneel moeten verdwijnen. Er is geen commissie die bepaalt wat wel of niet politiek correct is, maar de dwang om aan deze druk toe te geven is groot. Het effect is te vergelijken met een van bovenaf opgelegde fatwa, de islamitische veroordeling.
De filosoof en publicist Sebastien Valkenberg noemt in zijn boek Policor in de Polder (2021) de politieke correctheid ‘een klamme deken van conformisme en denkdwang’. Het is een giftig mengsel van moralisme en intolerantie. Valkenberg meent overigens dat in het Nederland van nu sprake is van een lichte variant, de ‘polycor light’.
In de laatste decennia was de houding van politieke correctheid, en daarbij heb ik het wel over de strenge variant, algemeen en ook lange tijd legitiem. Het heeft geleid tot kritiekloze volgzaamheid en het zelfstandig denken om zeep gebracht. Zo was het in de criminologie lange tijd een groot taboe om te kijken naar biologische factoren als mogelijke oorzaak van crimineel gedrag. Etniciteit als culturele factor bij de verklaring van de criminaliteit onder etnische minderheden was lange tijd zelfs onmogelijk.
In de jaren tachtig en negentig was het ook een groot taboe om zoiets als crimineel gedrag bij de pas gemigreerde groepen, zoals Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen, als maatschappelijk probleem aan de orde te stellen. En als dit toch werd gedaan, werd het afgedaan als ‘domme prietpraat’ of het toegeven aan ‘onderbuikgevoelens’.
De ‘wetenschappers van gepassioneerd links’ waren ook overtuigd het beter te weten dan wat werd genoemd de ‘gewone mensen’, want die zouden niet beschikken over voldoende kennis of leden aan eenzijdige kennis.
Journalisten, zoals voormalig hoofdredacteur van Elsevier Hendrik Jan Schoo en de publicist Herman Vuijsje, die wel zelfstandig durfden te denken, waren met een kaarsvlam te zoeken. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was les één op de School voor Journalistiek in Utrecht, aldus de journaliste José van der Sman, geen negatief nieuws verspreiden over ‘buitenlanders’. De journalisten hadden de taak ‘bruggen te bouwen’ tussen de verschillende groepen.
Stenigen en afkappen van handen: ‘cultuur’
Kritiek op culturele rituelen als vrouwenbesnijdenis, steniging van overspelige vrouwen of het afkappen van handen als ultieme straf op diefstal was vrijwel onmogelijk, want binnen die landen en in hun eigen cultuur waren dit ingesleten culturele gewoontes. Jonge meisjes in Somalië of Egypte hebben echter niet gekozen om van hun clitoris en schaamlippen beroofd te worden en er zijn andere, minder vergaande straffen denkbaar dan steniging en het afkappen van handen. Kritiek op de doodstraf was wél weer mogelijk, vooral als deze werd toegepast in de VS.
Degenen die toch kritiek hebben op dit soort culturele uitwassen, zoals de criminoloog Chris Rutenfrans of de politicus Frits Bolkestein, werden in de jaren negentig uitgemaakt voor onfatsoenlijk, radicaal rechts of ze werden genegeerd. Ook was er het verwijt van racisme of de beschuldiging legitimiteit te verschaffen aan het extreem rechtse standpunt, het breekijzer om de mond van de criticus te snoeren.
Volgens Valkenberg is deze houding nog steeds, weliswaar in lichte vorm, aanwezig in het publieke discours en op de universiteit. Naar zijn inzicht gaat politieke correctheid ten koste van het vrije woord, terwijl de origineelste inzichten en grootste doorbraken juist ontstaan in een liberaal klimaat.
Wetenschap tegen Fortuyn
In 1997 noemden mijn collega’s, onder wie Rinus Penninx, Jan Rath, Kees Groenendijk en Astrid Meyer, in het blad Migrantenstudies( nr.2 , pg. 78,79) Wilhelmus (‘Pim’) Fortuyn, die de onverenigbaarheid van de politieke islam met de principes van de westerse liberale samenleving aan de kaak stelde, een ‘wetenschappelijk curiosum’. Dick Pels, schrijver van De Geest van Pim (2003) noemde Fortuyn juist een voorloper in het debat, zelfs een ‘politieke vernieuwer’.
Volgens Bolkestein, Fortuyn en andere critici waren er wel degelijk universele waarden, zoals het recht op vrije meningsuiting en het recht op menselijke waardigheid, die kenmerkend zijn voor een beschaving als geheel. Elke groep kan, wat zijn normen en waarden betreft, worden beoordeeld aan de hand van deze universele waarden.
Universele waarden
In 1948 zou de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM) worden uitgeroepen, waarbij sprake is van universele waarden, zoals de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van geloof, het recht op zelfbeschikking en het recht op je eigen seksuele identiteit, die geldig zijn voor alle culturen en gemeenschappen. Door cultureel antropologen, onder wie Ruth Benedict en Margaret Mead, werd de Universele Verklaring beschouwd als een typisch westerse uitvinding.
In 1999 heeft de internationale vereniging van antropologen hun standpunt herroepen met een verklaring dat ze de universele beginselen van de UVRM aanvaardt.
Franz Boas, sociaal antropoloog en grondlegger van het cultuurrelativisme
Men kan zich afvragen hoe en op welke wijze de doctrine en filosofie van het cultuurrelativisme en de daarmee gepaard gaande politieke correctheid vaste voet aan de academische grond heeft gekregen.
De grondlegger van het cultuurrelativisme was de Duitse antropoloog Franz Boas (1858-1942), die in 1887 vanuit Duitsland naar de Verenigde Staten is geëmigreerd. Volgens deze theorie zijn alle culturen gelijkwaardig. Iedere cultuur moet op zichzelf worden beschouwd en beoordeeld naar zijn eigen maatstaven. De normen en waarden zijn dus niet universeel, ze kunnen en mogen alleen worden beoordeeld binnen de cultuur waarin ze zijn ontstaan.
Het cultuurrelativisme kan ook worden begrepen als reactie op het 19e eeuwse etnocentrisme, de opvatting dat de levenswijze, gewoonten en waarden van de eigen groep beter zijn dan die van andere groepen. Door de aard van hun vak zijn antropologen ook meer geneigd het unieke en bijzondere van culturen te benadrukken. Franz Boas stimuleerde zijn leerlingen om empirisch onderzoek te doen, dat wil zeggen veldwerk bij indianenstammen in de VS.
Ruth Benedict (1887-1947), leerlinge en rechterhand van Franz Boas,was een Amerikaanse antropologe en overtuigd aanhangster van het cultuur-relativisme. Volgens Benedict was geen cultuur superieur aan een andere. In haar boek Patterns of Culture (1934; 1959) stelt zij dat de mensen in sterke mate worden gevormd door hun cultuur, dat de westerse cultuur er een is te midden van vele andere, dat iedere cultuur een bepaalde keuze vertegenwoordigt uit een groot aantal mogelijkheden en dat het voor sociale wetenschappers noodzakelijk is de historisch gegroeide verscheidenheid aan cultuurvormen te leren kennen.
Wat maakt een Japanner Japanner?
Benedict doet ook een poging de culturele variëteit te verklaren en zij stelt de belangwekkende vraag wat een cultuur als totaalpatroon herkenbaar en uniek maakt, los van de individuen die er deel van uitmaken. Met andere woorden: ‘Wat is de oorzaak dat een Italiaan een Italiaan is, een Japanner een Japanner, etc.? In 1959 waren al meer dan 800.000 exemplaren van het boek verkocht en de bestseller is vertaald in meer dan veertien talen.
Het boek stond jarenlang – dat waren de jaren veertig en vijftig – op de lijst van verplichte literatuur Sociologie, voorgeschreven door de Amsterdamse hoogleraar en socioloog A.N.J. den Hollander. Eind jaren zeventig zou zijn promovendus, de latere hoogleraar Joop Goudsblom, in het blad Sociodrôme, Patterns of Culture een van de boeken noemen die hem en vele anderen hebben gevormd. Of Den Hollander zich een cultuurrelativist is blijven noemen, is de vraag. Zijn Amerikaanse vriend en uitgever Bill Couch had dit idee al in de jaren veertig op de schroothoop gegooid. Couch zag de blanke, Angelsaksische cultuur als superieur.
Den Hollander heeft wel afstand genomen van het idee van een erfelijk volkskarakter. Cultuur- en mentaliteitsverschillen moeten volgens hem verklaard worden vanuit historische en sociale krachten, niet uit biologische oorzaken. Volkskarakter heeft niets te maken met “bloed”, maar met beschavingsbezit, cultuur. Het psychologisch veld van actie, denken en voelen waarin een Nederlander geboren wordt, is anders dan dat van de Rus, de Engelsman, de Italiaan of de Duitser. Den Hollander meent, in een artikel uit 1965, dat er wel zoiets bestaat als een Nederlands volkskarakter, maar hij acht het niet onweerlegbaar bewezen.
Opleiding tot cultureel antropoloog
In mijn opleiding als cultureel antropoloog aan de Universiteit van Amsterdam, in de jaren zeventig, werden wij als studenten volledig geschoold in de opvattingen van het cultuurrelativisme. We moesten ook veel monografieën lezen. Wil je culturen met elkaar vergelijken, dan moet je op de hoogte zijn van de variatie in sociale feiten en culturele manifestaties. Dat hield in dat we onze kritiek moesten onderbouwen naar de normen en waarden van de betreffende cultuur. Dat was soms knap lastig, want binnen een en dezelfde cultuur kan sprake zijn van verschillende subculturen, sociale groepen en opvattingen.
De komst van buitenlandse arbeiders, vluchtelingen en hun gezinnen naar Nederland, die al gauw etnische minderheden werden genoemd en het predicaat van ‘zielig’ en ‘kwetsbaar’ kregen, heeft een normaal debat onmogelijk gemaakt. Steeds was er het taaie en ‘breed’ gedragen taboe van discriminatie en slachtofferschap.
Een taboe doorbroken
Kritiek van buitenaf op bepaald gedrag was vrijwel onmogelijk. Bij mijn latere onderzoek, in de jaren negentig, stelde ik niettemin het taboe van de hoge criminaliteit onder Marokkaans-Nederlandse jongeren aan de orde. Nooit en te nimmer, zo luidde het dominante discours, mocht je de oorzaak van een maatschappelijk probleem zoeken binnen de eigen Marokkaanse gemeenschap.
In mijn boek Marokkaanse lieverdjes (2005) schreef ik dat bepaalde culturele elementen, zoals het sneller hanteren van geweld bij geschillen en hoge gevoeligheid van jonge Marokkaanse Nederlanders in situaties waarin het gaat om eer, wel degelijk een rol spelen bij de verklaring van hun gedrag. Daarmee nam ik afstand van de ideologie van de politieke correctheid.
Alain Finkelkraut en het cultuurrelativisme
Een pleidooi voor de bescherming van de eigen cultuur komt vaak neer op bescherming van de culturele praktijken van een patriarchale cultuur; van de praktijken waarin vrouwen aan mannen ondergeschikt worden geacht. Het gaat vaak om het behoud van de persoonlijke, familiale en de reproductieve kanten van het leven, schrijft de filosofe en feministe Susan Moller Okin.
Een van de meest bekende critici van het cultuurrelativisme is de Franse filosoof Alain Finkelkraut. Door de jaren heen heeft Finkelkraut, te beginnen met zijn boek De ondergang van het denken in 1987, op het controversiële slappe koord gelopen. Cultuurrelativisme leidt in zijn visie tot de ondergang van het zelfstandige, kritische denken.
Ongelukkige identiteit
Finkelkraut is een naar het reactionaire neigende cultuurconservatief, iemand die niets moet hebben van het neoliberalisme, van de celebrities-manie, de dominantie van reclame en van de oppervlakkige cultuur. Hij is vóór patriottisme (naar Amerikaans voorbeeld), voor klassiek degelijk onderwijs, voor een hiërarchie van waarden, tegen cultuurrelativisme, voor de Europese cultuur, voor de Verlichting, voor de Romantiek en, niet onbelangrijk, voor alle kritiek die daarop mogelijk en noodzakelijk is. Hij wil ook dat men zich bewust is van wat vorige generaties hebben bereikt. Dat zou ook voor een positief schuldgevoel zorgen.
In zijn laatste boek, Ongelukkige identiteit (2013), is Finkelkraut een stuk gematigder. Zo stelt hij dat de Franse overheid het dragen van de hoofddoek bij moslim meisjes op openbare scholen op grond van liberale beginselen als mensenrechten moeilijk kan verbieden.
Het bovenstaande inspireerde de Britse filosoof Isaiah Berlin tot zijn bekende uitspraak: ‘Alle culturen zijn gelijkwaardig, behalve de cultuur die heeft bedacht dat alle culturen gelijkwaardig zijn, want die is beter.’ Daarmee onderschreef hij indirect de superioriteit van de westerse cultuur.
(Bij het schrijven van dit artikel heb ik dankbaar gebruik gemaakt van mijn publicatie in Socialisme en Democratie van wat jaren geleden. Politiek correct denken. Een reconstructie achteraf. In S & D, nr. 10/11, 2002, pp. 35-50.)
Dr. Hans Werdmölder is cultureel antropoloog en criminoloog. Onlangs verscheen van zijn hand de biografie van de socioloog en Amerikanist A.N.J. den Hollander, die in bovenstaand artikel wordt aangehaald. ‘DEN HOLLANDER, Dwars boegbeeld van de Nederlandse sociologie’ verscheen bij Uitgeverij Blauwburgwal. Meer informatie en bestellingen HIER.