Wie bepaalt er eigenlijk wat nepnieuws is? En wanneer begint censuur?
Sinds de uitslag van het referendum in het Verenigd Koninkrijk over lidmaatschap van de Europese Unie (in juni 2016) en de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten (in november 2016) roepen Europese politici dat desinformatie een existentiële bedreiging vormt voor de democratie. Kiezers zouden in de aanloop naar de verkiezingen voor het Europese parlement op 23 mei 2019 wederom gewillige doelwitten zijn van desinformatiecampagnes van populistische volksmenners, ondersteund door Rusland. De Europese Unie kwam in december 2018 met een ‘Action Plan against Disinformation’ waarin het lidstaten dwingend oproept een heel pakket aan maatregelen in te voeren om desinformatie op sociale media te monitoren en bestrijden.
Nu is er één probleem: door de strijd tegen desinformatie rechtstreeks aan verkiezingen te koppelen komt de bestrijding ervan in één lijn te liggen met de strijd tegen de politieke oppositie. En wat is dat eigenlijk, desinformatie? De EU omschrijft desinformatie in het Action Plan ruwweg als ‘valse en misleidende informatie die bedoeld is om het publiek te misleiden’. De EU sluit onder andere niet-bewust gemaakte fouten, satire en parodie uit van de noemer desinformatie. Net als opinies. Maar wat desinformatie dan wel is weet de EU niet goed uit te leggen. De zwakke plek is overduidelijk: wie gaat bepalen wat desinformatie is en wat niet?
De Europese Unie – en blijkens een Kamerbrief van 13 december 2018 ook de Nederlandse regering – legt de bal ‘vooralsnog’ neer bij de techbedrijven en de media zelf in de vorm van zelfregulering. Adressering van desinformatie moet daarnaast komen van wetenschappers, zoals Peter Burger en Alexander Pleijter van de Universiteit van Leiden. Deze nepnieuwscheckers richten zich frequent op tweets en hoaxes uit kringen van de PVV en het FvD.
Twitter en YouTube verbannen regelmatig gebruikers wegens het schenden van de gebruiksvoorwaarden en concentreren zich vooralsnog op luidruchtige rechts-nationalistische types als Tommy Robinson. En niet op pakweg de moslimbekeerling Arnoud van Doorn. Kortom, de aandacht gaat allereerst uit naar nationalistisch-rechts – precies het deel van de oppositie dat electoraal de wind in de rug heeft. Het is de klassieke sluiproute naar censuur: focus eerst op de extremere geluiden uit één hoek, creëer een precedent en gebruik dat later tegen andere ongewenste geluiden.
Een politieke strijd
De strijd tegen desinformatie is openlijk politiek: het gaat nauwelijks over feiten maar vooral over stellingnames. De ‘EU versus Desinformation’ campagne van de EU zelf noemt het Kremlin als de belangrijkste tegenstander. Politici die de noodklok luiden over desinformatie geven duidelijke hints op welk type meningen, commentaren en opinies de ‘zelfregulering’ zich moet richten: kritische geluiden over het beleid van de EU, het immigratiebeleid en het klimaatbeleid.
Dat machthebbers de bal neerleggen bij de media heeft als consequentie dat de strijd zich binnen de media gaat afspelen. Het deel van media met de beste Haagse connecties zal zichzelf gaan benoemen tot ‘betrouwbare’ media, met de vinger wijzend naar hun vakgenoten van de ‘onbetrouwbare’ media. De ‘betrouwbare’ media worden op deze manier vanzelf ‘embedded’ in en volgzaam aan het overheidsapparaat. Vermakelijk is dat representanten van de gevestigde media al regelmatig in hun eigen bubbel samenklonteren – hoofdredactie en journalisten van NRC en Volkskrant bij DWDD, journalisten van De Telegraaf bij WNL – en de kijkers bijna smeken naar hen te luisteren en niet op de verkeerde partijen te stemmen.
Een schare van Twitterende journalisten en columnisten heeft inmiddels een dagtaak aan het verdacht maken van collega’s in kwesties als het klimaatbeleid, immigratie en integratie, met gebruik van diskwalificaties als ‘nepnieuws’ en ‘geen echte journalist’ . Zo ontstaat een web van morele geboden en verboden – met sociale uitsluiting, angst voor reacties van de werkgever en ‘online mobbing’ als instrumenten van disciplinering.
Politieke propaganda
De Europese Unie en de regeringen van de lidstaten beweren te streven naar media die zuiver feitelijke informatie geven. Maar een krant of nieuwsplatform kan vol feitelijke informatie en goed geschreven artikelen staan en toch weinig nieuwswaarde hebben. Veilig voor de machthebbers, funest voor het maatschappelijke debat. Bijvoorbeeld als een krant of nieuwsplatform relevante ontwikkelingen negeert, niet behandelt of te laat onderkent. Een paar voorbeelden in Nederland: de oorzaken achter de opkomst van Fortuyn, het sentiment achter het ‘Nee’ bij het referendum over de Europese grondwet in 2005, de grote weerstand tegen het klimaatakkoord.
Eén onderdeel van de nieuwsvoorziening blijft in de strijd tegen desinformatie buiten schot: de verkoopverhalen van de EU en de Nederlandse regering. Stijging van de koopkracht beloven, het multiculturele paradijs aanprijzen, aan de politiek gelieerde multinationals onmisbaar verklaren, de eigen voortreffelijkheid en onvervangbaarheid propageren. Overtuigingskracht en aansprekende ideeën hebben de machthebbers niet meer. Mark Rutte zegt: u leeft toch in een gaaf, goed functionerend land? Alsof dat de verdienste is van de huidige machthebbers, en niet van al die Nederlanders die zich aan regels houden waar de bovenlaag zich aan onttrekt.
De essentie van propaganda is continue herhaling van hapklare boodschappen en bewust afleiden van de onprettige werkelijkheid. Noemt iemand daar de daling van de koopkracht, de torenhoge woonlasten en de groeiende inkomensverschillen? Begin snel over Russische desinformatie, fluistert de voorlichter in het oor van de politicus. Wat de bovenlaag uitstraalt en continue herhaalt internaliseert de massa vanzelf, zodat men nog wel afwijkende gedachten heeft maar die niet meer hardop zal uitspreken. Zo creëren machthebbers de grootst denkbare filter bubble.
Media checken de macht niet
Terecht stelt Wierd Duk in een podcast op De Telegraaf van 18 april 2019 dat de traditionele media teveel bij de machthebbers op schoot zitten. Terwijl het factchecken van beweringen van machthebbers toch een kerntaak van de media is. Maar het verdienmodel van de media is broos, men wil de toegang tot bronnen niet verliezen en Haagse journalisten zijn gevoelig voor complimentjes van politici (‘het is zo’n goede journalist’). Het aantal voorlichters overtreft het aantal journalisten met pakweg de factor tien. Tegen het PR-apparaat in gaan kost moeite en maakt de journalist zelf tot doelwit.
De obsessie met desinformatie en ‘verkeerde’ opinies vormt de ‘zachte’ variant van overheidsingrijpen. Het vervolgen van Julian Assange door de Amerikaanse overheid is de harde variant: inzetten van spionagewetgeving tegen hardleerse journalisten, zelfs over landsgrenzen heen. Vanuit de traditionele media was er – naast spaarzame steunbetuigingen – vooral kritiek op Assange. Hij is immers ‘geen echte journalist’. Zolang machthebbers achter het zwarte schaap aan gaan knikken de traditionele media goedkeurend, zelfs als het de regering-Trump is die vervolging instelt. De druiven zullen zuur zijn als een journalist van de New York Times de volgende is.
De strijd tegen desinformatie is een typisch geval van ‘oplossing zoekt probleem’: politici willen de media kunnen controleren en hebben in ‘Russische desinformatie’ het ideale excuus gevonden. Als machthebbers straffeloos kunnen morrelen aan essentiële burgerrechten als persvrijheid én de vrijheid om een impopulaire mening te uiten betekent dat een regelrechte aantasting van de liberale democratie. Het is bizar dat vanuit de gevestigde media en de zelfbenoemde Opiniepolitie amper kritische vragen komen over de consequenties van de maatregelen van de E U tegen desinformatie. Misschien valt het kwartje als de regering Baudet-I ditzelfde wapen gaat inzetten tegen de hen onwelgevallige media.