Wat zouden ze in Israël – of in Oekraïne – vinden van ons gejeremieer over ‘onveilige’ werksituaties?
In het tropische paradijs waar ik momenteel verblijf, is het de afgelopen dagen een stuk rustiger geworden. Er waren hier namelijk veel Israëlische toeristen. Die zijn bijna allemaal weg; opgeroepen als reservist of vrijwillig teruggegaan. Vanuit de hele wereld vliegen dezer dagen duizenden Israëlische burgers spoorslags terug naar het vaderland om in het leger te dienen. Dienstplicht – voor mannen én vrouwen – staat in Israël op zulke momenten niet ter discussie.
Het zal wel geen toeval zijn, dat dit terreuroffensief van Hamas exact een halve eeuw na de Jom Kippoer-oorlog van 1973 begon. Ook toen werd Israël verrast, door een massale aanval van de legers van Egypte, Syrië en andere Arabische landen. Toen heeft het er een paar dagen lang naar uitgezien, dat Israël van de kaart geveegd ging worden. Niemand twijfelde er toen aan, dat dit een tweede Holocaust zou betekenen, nog geen dertig jaar na de eerste.
De spanning waarmee m’n ouders de berichtgeving uit het Midden-Oosten toen volgden, en de discussies die dit opleverde aan de eettafel, behoren tot m’n onuitwisbare jeugdherinneringen. Dat kleurt voor altijd hoe je tegen conflicten in het Midden-Oosten aankijkt, ook al is het voortbestaan van Israël nu niet in het geding.
Hamas is kansloos tegen het Israëlische leger
Integendeel, voort het eerst moet Hamas vrezen dat het van de kaart geveegd gaat worden. Militair is Hamas kansloos tegen het Israëlische leger, en ook bondgenoot Hezbollah, hoewel veel zwaarder bewapend, kan het op het slagveld niet winnen. Zeker niet nu de VS hun Middellandse Zeevloot als stok achter de deur hebben gezet. En het verschil met de vorige Gaza-oorlogen lijkt te zijn, dat Israël dit keer geen enkele terughoudendheid meer zal betrachten om tegemoet te komen aan westerse gevoeligheden over Palestijns slachtofferschap.
Westerlingen die in weelde en veiligheid zijn opgegroeid, en wier ouders van na de Tweede Wereldoorlog zijn, hebben geen benul wat het betekent om letterlijk je leven niet zeker te zijn. Dat wil zeggen: niet tijdens één schrikmoment, als je bijna wordt overreden bij een stoplicht, maar als voortdurende, dagelijkse dreiging.
Zelf heb ik het ook vooral van horen zeggen: de verhalen van mijn vader aan diezelfde eettafel – tot vervelens toe, eerlijk gezegd – over zijn tijd als dwangarbeider in Duitsland, waar hij het bombardement van Hamburg meemaakte. Maar ook de dreiging van een allesvernietigende atoomoorlog was in de jaren zestig, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, allesbehalve denkbeeldig.
Een voorproefje van hoe het is om te leven in een land waar eigenlijk geen overheid of wet bestaat, en waar je nooit weet wie je vrienden of vijanden zijn, kreeg ik in 1994 in Cambodja. De hoofdstad Phnom Penh was, na de rampzalige deportatie van de complete bevolking door de communistische Rode Khmer in 1975, nog steeds grotendeels ontvolkt. De beroving, ‘s avonds laat door drie jochies op een brommer die een pistool trokken, was niet meer dan een anekdote.
Veel sinisterder was dat de Rode Khmer nog actief was. Ze waren weliswaar niet meer aan de macht, maar uiteengespat in allerlei bandietengroepen die buiten Pnom Penh actief waren.
Reizen was toen serieus gevaarlijk. Een jongen in hetzelfde hostel die tegen alle adviezen in besloot om over land naar het noorden te reizen, gaf bij zijn vertrek een pakketje en een brief aan de familie die het hostel bestierde: ‘If anything happens to me, please send this to my family’.
Dat klinkt nu misschien pathetisch, maar terwijl ik daar was zijn inderdaad vier westerse toeristen door de Rode Khmer ontvoerd en al snel vermoord; hun lichamen zijn pas vele jaren later gevonden.
Een vlaag van angst om nooit te vergeten
Zelf vloog ik naar Siem Reap, het stadje van waaruit je de wereldberoemde tempels van Angkor Wat kunt bezoeken. Althans, dat kon toen sinds kort weer. Maar als je zo’n tempel beklom, hoorde je vanuit het noord-westen vaak een vreemd soort onweer: kanonvuur. Pol Pot was nog in leven, maar al jaren niet meer in het openbaar gezien. Naar verluidt hield die zich daar schuil in de jungle.
Met een handjevol westerlingen zaten we iedere avond op het terras van de enige kroeg die toen open was in Siem Reap. Niemand wist hoe de strijd tegen de harde kern van de Rode Khmer rond Pol Pot verliep. Het internet bestond nog niet. En terwijl we daarover zaten te speculeren, denderde opeens een kolonne open vrachtwagens over de weg langs het terras, vol met zwaargewapende mannen, uitgedost als piraten.
Het kan ook aan de dagen daarvoor opgebouwde spanning gelegen hebben, maar een paar minuten lang was ik er van overtuigd dat de Rode Khmer het notoir corrupte en disfunctionele Cambodjaanse leger had overlopen en Siem Reap heroverd had. Dat was dus niet zo; het zooitje ongeregeld in die vrachtwagens bleek het Cambodjaanse leger te zijn. Maar die vlaag van angst was er een om nooit te vergeten.
Zelfs in de disco niet zonder wapen
De eerste keer dat ik in Israël was, was op het hoogtepunt van de zelfmoordaanslagen. De meters hoge muur op de grens tussen Israël en de bezette gebieden was toen nog niet gebouwd, zodat iedere Palestijnse martelaar in spe met een bomgordel om de grens over kon lopen. Tientallen zelfmoordaanslagen met honderden doden per jaar leverde dat op.
Op de buslijn in Jeruzalem die door de joods-orthodoxe wijken liep, was het zo ongeveer iedere twee weken raak. Als je in Jeruzalem of Tel Aviv in een bus stapte, was de voorste stoel bij de ingang altijd gereserveerd voor een van de meereizende soldaten. Quasi-nonchalant nam die dan plaats, uzi of machinegeweer gericht op de voordeur, wapen doorladen, vinger losjes aan de trekker: oké, klaar voor vertrek.
Op de balie van m’n hostel, vlak bij de oude stad van Jeruzalem, lag een geladen Glock voor het grijpen voor de receptionist. Soldaten moesten altijd hun wapen bij zich hebben, zelfs als ze naar de disco gingen. Dan legde zo’n hele groep hun geweren ergens op een stapel met een van hen als bewaker ernaast, zodat de rest toch de dansvloer op kon.
Oorlog verdrijft de twijfel aan de zin van het leven
Wie in het leger had gediend, had ook daarna het recht om wapens te dragen, dus veel burgers – hoewel bijna alleen mannen – liepen toen met pistolen in holsters op straat rond. Is dat nog zo? Uit de gruwelverhalen over deze aanval van Hamas krijg ik de indruk, dat die bijna alleen maar ongewapende burgers aantroffen. En dan kom je als politie of leger dus altijd te laat.
Die voortdurende, diffuse dreiging, zowel in Cambodja als in Israël, had op mij een merkwaardig effect: mijn chronische getwijfel aan de zin des levens verdween. Ik denk dat dit veel breder geldt. Als je de overtuiging hebt dat je leven fysiek bedreigd wordt, kom je in een overlevingsstand waarin depressief gemier geen plek meer heeft. Zelfs de grootste depressieveling zal nog tot het uiterste gaan om uit een brandend huis te ontsnappen.
Als we diverse actuele onderzoekjes moeten geloven, ziet de Nederlandse jeugd de toekomst zeer somber in. Een substantieel deel van hen zou zelfs van plan zijn geen kinderen te nemen, zo erg is de klimaatverandering die op ons afkomt. Typisch het depressieve gemier van een generatie die nooit echte dreiging heeft meegemaakt. Zelfs een zeer theoretisch gevaar dat decennia in de toekomst ligt, is dan al genoeg om een verlammende angst te veroorzaken.
Wordt het ‘onveilig’ als je wordt tegengesproken?
Ik kan me niet voorstellen, dat ook maar één Israëlische vrouw afziet van kinderen krijgen wegens klimaatverandering. Bij mijn weten zijn er zelfs niet of nauwelijks Israëlische vrouwen die afzien van kinderen krijgen wegens de voortdurende oorlogsdreiging in dat land.
En wat zouden ze in Israël, of in Oekraïne, vinden van ons gejeremieer over ‘onveilig’? Een baas die twee keer een sarcastische opmerking maakt tegen een werknemer, creëert een ‘onveilige’ werksituatie. Mensen mogen niet meer worden tegengesproken, want dan voelen ze zich ‘onveilig’. Er zijn nu zelfs studenten die docenten verwijten een ‘onveilig’ onderwijsklimaat te scheppen, omdat ze tijdens colleges vragen stellen aan hun studenten.
Ik zeg niet dat Nederland dan maar eens in een lekker oorlogje betrokken moet raken. Dat middel is nog steeds veel erger dan de kwaal.
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving, die vrij beschikbaar is voor iedereen. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!
Wetenschapsjournalist Arnout Jaspers is schrijver van de bestseller ‘De Stikstoffuik’. Zijn columns verschijnen iedere zaterdag in Wynia’s Week.