Waarom heeft het liberalisme in Nederland toch zoveel rare aanhangers?

Bouwman
De VVD in Woerden deelde in 2018 condooms uit met op de verpakking de tekst ’Voel de liberaal in je’. Foto: VVD Woerden.

Bij politieke overpeinzingen komen gedachtenexperimenten soms goed van pas.

Laten we ons in dat kader eens voorstellen dat de Jonge Socialisten in de PvdA zouden besluiten een onderscheiding in te stellen voor de Socialist van het Jaar. En dat die prijs dan zou gaan naar SGP-leider Chris Stoffer.

Of dat het CDJA, dat is de jongerenclub van het CDA, zou besluiten een onderscheiding uit te reiken aan de Christendemocraat van het Jaar. En dat voormalig kabinetsinformateur en Telegraaf-columnist Ronald Plasterk die prijs dan in ontvangst zou mogen nemen.

Iedereen zou dat heel vreemd vinden. Chris Stoffer immers is volgens geen enkele definitie een aanhanger van het socialisme en Ronald Plasterk staat bekend als een overtuigd atheïst.

Een wonderlijk verschijnsel

Was het in de politiek altijd maar zo eenvoudig. Want wat gebeurde er in 2005? De aan de VVD gelieerde jongerenorganisatie JOVD riep toenmalig GroenLinks-aanvoerder Femke Halsema uit tot Liberaal van het Jaar. Hier en daar werden een paar wenkbrauwen gefronst, maar er was ook veel begrip. Want inderdaad, waarom zouden liberalen – net als de Amerikaanse liberals – niet ook links kunnen zijn? Bovendien: vergeleken met de hardliners in GroenLinks – ontstaan als overlevingsproject voor communisten, pacifisten en christen-radicalen – maakte Halsema steeds een ondogmatische, ja zelfs ‘vrijzinnige’ indruk. En is vrijzinnigheid eigenlijk niet de ‘kern’ van het liberale denken?

Liberalisme, zo bleek maar weer eens, is in Nederland een wonderlijk verschijnsel waar je vele kanten mee op kunt. Hoe zou dat toch zo gekomen zijn?

Het staat in alle geschiedenisboekjes te lezen: in de tweede helft van de negentiende eeuw was het liberalisme op het Binnenhof de meest vitale politieke stroming. Maar na 1900 gingen katholieken, protestanten en socialisten de toon zetten en zakte het liberalisme steeds verder weg. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 werd een historisch dieptepunt bereikt: de Liberale Staatspartij (LSP) haalde nog slechts 3,95 procent van de stemmen.

De collectivistische tijdgeest stond haaks op het streven van liberalen naar zoveel mogelijk individuele vrijheid. Zowel door rechts (de nationaalsocialisten voorop) als door links (de communisten voorop) werd liberalisme geassocieerd met dikbuikige, sigarenrokende ondernemers en verfoeilijk laissez-faire-kapitalisme – ten nadele van de gewone man.

Na de Duitse bezetting bleek er weinig te zijn veranderd. In de ogen van de roomse en rode politici die nu op het Binnenhof aan de touwtjes trokken, diende er niet minder maar juist méér sociaal-economische ordening te komen, met de overheid als opzichter en opvoeder.

Liberalisme onder het tapijt

Werd het liberale vaandel niettemin hardnekkig hooggehouden door de geestelijke nazaten van Johan Rudolf Thorbecke? Verdedigden ze hun gedachtengoed fervent tegen alle aantijgingen en verdachtmakingen?

Niet echt. De LSP ging in 1946 op in de Partij van de Vrijheid (PvdV). De oprichters lieten met opzet de aanduiding ‘liberaal’ uit de partijnaam en ook in het manifest en het program van de PvdV kwam de term niet voor.

De oprichting van de VVD, op 24 januari 1948, was het gevolg van een fusie van de PvdV met een groep aanhangers van Pieter Oud. Voor de oorlog was Oud aanvoerder geweest van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB), een kleine, progressieve en aanvankelijk ook pacifistische partij die nadrukkelijk niet liberaal wilde worden genoemd. Na de bezetting was de VDB opgegaan in de Partij van de Arbeid. Oud had van die stap spijt gekregen en greep nu zijn kans om, samen met een handjevol geestverwanten, een stempel te drukken op de VVD.

‘Vroegere liberalen’ en ‘vroegere vrijzinnig-democraten’ zijn in de VVD ‘tot elkander gekomen’, zo stond te lezen in het eerste verkiezingsprogramma en ook in het door Oud geschreven beginselprogramma van de VVD werd het liberalisme behendig onder het tapijt geveegd. ‘De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie wenst het verenigingspunt te zijn van allen, die op grond van hun overtuiging, dat vrijheid, verantwoordelijkheid en sociale gerechtigheid de fundamenten behoren te zijn van een op christelijke grondslag berustende samenleving als de Nederlandse, de in dit program neergelegde beginselen tot uitgangspunt willen nemen van hun staatkundig streven,’ zo vermeldde artikel 1.

Kort en goed: Nederland kent een liberale partij waarvan de oprichters zich geneerden voor het liberalisme. Maar het kan nog gekker. Daarvoor moeten we terug naar 1966, toen D66 het levenslicht zag.

Geen principes, maar feiten

In zijn boek Daarom D66 zette medeoprichter Hans Gruijters in 1967 uiteen dat het bestaansrecht van zijn partij was gelegen in het afzweren van ideologische leidraden. Niet principes, maar feiten dienden in de politiek leidend te zijn. De ‘gefixeerde maatschappijbeelden’ van christendemocraten, socialisten, liberalen en andere ideologen verduisterden de rationele discussie – en konden we dus missen als kiespijn.

Voor wie dat nog niet duidelijk genoeg was, stond in het boek van Gruijters tevens het eerste Politiek Program van D66 afgedrukt. ‘De Democraten ’66,’ zo begon de tekst, ‘vormen een Nederlandse politieke partij die op 14 oktober 1966 is opgericht. Deze oprichting vond plaats omdat de ideologieën van de bestaande partijen geen antwoord meer geven op de vragen die ons bezighouden.’

Een onbegrijpelijke paradox

Iets meer dan dertig jaar hield D66 aan dat anti-ideologische pragmatisme vast. Tot het partijcongres in 1998 in meerderheid een motie steunde waarin werd voorgesteld om D66 voortaan ‘sociaal-liberaal’ te noemen.

Voor het eerst kreeg de partij een ideologisch etiket. Een samenhangende verantwoording voor die koerswijziging bleef vreemd genoeg achterwege. Wel schreef toenmalig fractievoorzitter Thom de Graaf een wonderlijk artikel in NRC Handelsblad. Daarin betoogde hij niet alleen dat de partij altijd al sociaal-liberaal was geweest, maar ook dat een sociaal-liberale ideologie ‘niet bestaat’. Partijboegbeeld Hans van Mierlo, die zijn toespraken graag doorspekte met onbegrijpelijke paradoxen, kon er een puntje aan zuigen. ‘Hafmo’ was overigens tegen de liberalisering van zijn geesteskind, net als – uiteraard – Gruijters, die in 2004 zijn D66-lidmaatschap aan de wilgen hing.

Meer verwarring dan duidelijkheid

Nederland heeft dus – in de gedaante van de VVD – niet alleen een liberale partij die aan het liberalisme aanvankelijk geen woord wilde vuilmaken, maar ook – in de gedaante van D66 – een sociaal-liberale partij die decennialang betoogde dat ideologische leidraden slechts politieke ellende veroorzaken. Is het een wonder dat het liberalisme in zo’n land is verworden tot een begrip dat meer verwarring schept dan duidelijkheid?

Roelof Bouwman is columnist en adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.

Wynia’s Week is jarig! Bent u al donateur? Doneren kan op verschillende manieren. Hartelijk dank!