Verkeerd begrepen openheid inzake ‘foute’ Nederlanders dient alleen het ramptoerisme
Op 2 januari 2025 zou het CABR, het archief dat de dossiers bevat van zo’n 425.000 Nederlanders die verdacht werden van collaboratie tijdens de bezetting van 1940-1945, online voor iedereen opengesteld worden. Maar wat een feest van openheid had moeten worden, veranderde in een morsige mislukking. Hoe kon zoiets gebeuren?
Ze hadden het zo mooi bedacht bij het Nationaal Archief, ze hadden het zo goed bedoeld en ze hadden er zo lang, zo hard aan gewerkt. En nu was het gelukt: Heel de ondoordringbare jungle van dossiers van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), zo’n dertig miljoen pagina’s groot, was gedigitaliseerd. In dat archief heeft iedereen een mapje die onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog op de een of andere manier in verband gebracht werd met ‘fout’ gedrag tijdens de bezetting, van NSB-lidmaatschap en heulen met de vijand tot economische collaboratie, verraad en nog erger. Nu, tachtig jaar later, zou dat archief online zijn geheimen aan iedereen prijsgeven, gewoon thuis op de eigen laptop. Het was een triomf van openheid en transparantie, een felicitatie waard.
Nogal wat fouten
Maar nog voor het zo ver was ontplofte de boel. In de laatste weken voor de online-openstelling rezen plotseling bezwaren. Sommige betrokkenen leefden nog, kon je die wel zomaar voor iedereen te kijk zetten? Zeker omdat er niet alleen verdachten en veroordeelden, maar ook getuigen en zijdelings betrokkenen in het archief voorkomen. Kon je wel zo omspringen met de privacy van veroordeelden die hun straf al lang en breed ondergaan hadden?
En hoe zat het met de 30.000 zaken die geseponeerd waren wegens gebrek aan bewijs of gewicht, of vanwege gebleken onschuld? Zaken van mensen aan wie zelfs nooit verteld was dat ze onderwerp van onderzoek vormden? Inmiddels is bovendien gebleken dat er, net als in elk archief, ook in het CABR nogal wat fouten voorkomen. Zelfs de namen van een aantal Joodse slachtoffers van vervolging staan er abusievelijk in, meldden de kranten op 6 januari.
Daar is vast wel over nagedacht bij het Nationaal Archief, maar blijkbaar had de wens om het eigen succes te etaleren het gewonnen. En wie kon er nou tegen openheid en transparantie zijn? Rond de kerstdagen greep de minister echter in en draaide de openbaarmaking deels terug: online kun je nu alleen alle namen vinden van beslist overledenen, met geboorteplaats en -datum. Voor meer moet je net als voorheen een afspraak maken om in Den Haag ten kantore van het Nationaal Archief een specifiek dossier te komen inzien.
Het Nationaal Archief had het kunnen voorzien, dit rommelige debacle. De bijzondere rechtspleging was geen wonder van subtiliteit of zelfs maar nauwkeurigheid. Er moest na de bevrijding voortvarend schoon schip gemaakt worden. Niet alleen wilde men voorkomen dat ernstig wangedrag ongestraft bleef, maar ook mocht het kersverse oorlogsverleden niet als een etterende zweer de wederopbouw van Nederland blijven frustreren. Onderlinge verdenkingen en het bijbehorende wantrouwen moesten daarom zo snel mogelijk de wereld uit. Daarbij zijn fouten en onnauwkeurigheden indertijd op de koop toe genomen. En gezien de betrekkelijke graagte waarmee Nederlanders elkaar tijdens de oorlog al verlinkten, zullen er vast aardig wat valse aangiften gedaan zijn nu de kans zich voordeed.
Openheid
Waar beslist niet goed over is nagedacht, is wat die extreme openbaarmaking van wat toch nog altijd beladen geschiedenissen zijn, eigenlijk rechtvaardigt. Historici, geschiedschrijvers en biografen hebben belang bij het archief, net als nabestaanden van als ‘fout’ beschouwde Nederlanders die willen weten hoe het nou precies zat. Maar verder? Veel meer dan gluren bij de buren kun je je er niet bij voorstellen.
Mogelijk heeft de ongelukkige inschatting van het Nationaal Archief te maken met een verkeerd begrip van wat ‘openheid’ inhoudt. We beschouwen openheid doorgaans als iets positiefs. Een prettige, zelfs emancipatoire bijdrage tot ons geluk. We zien openheid als directe tegenhanger van stiekemheid, kwaadwillige manipulatie, achterbaksheid en bedrog. Openheid betekent helderheid, duidelijkheid en inzicht verschaffen. In de kern gaat het om open kaart spelen, laten zien dat je er geen verborgen agenda op nahoudt. Niet voor niets voeren we graag een ‘eerlijk en open’ gesprek en zien we liefst dat de ander zich ‘met open vizier’ voor ons ‘openstelt’.
Controleerbaarheid
Die geest van openheid was waarschijnlijk ook vaardig over het Nationaal Archief. Maar dat is een heel private, morele opvatting van openheid, die betrekking heeft op hoe mensen en organisaties zich onderling met elkaar verhouden. Het is ook een ingewikkeld, gelaagd en soms zelfs verwarrend tegenstrijdig concept, want al te rigoureuze eerlijkheid en duidelijkheid is meestal ook weer niet de bedoeling. Bedekte termen zijn tot op zekere hoogte gewenst, juist om de onderlinge communicatiekanalen open te houden.
Maar dat soort openheid is in het geval van het CABR helemaal niet aan de orde. Het CABR behoort tot het publieke domein, waar het gaat om de betrekkingen tussen burgers aan de ene kant en de overheid, die gegevens over hen bijhoudt, aan de andere. En dat betekent in een democratisch bestel ten principale dat openheid maar één ding betekent: controleerbaarheid. Openheid en transparantie in het publieke domein gaan niet over pikanterieën en gesmoes in en rond de ministerraad. Het gaat daar ook niet om communicatiekanalen en onderling vertrouwen, het gaat om macht.
Het machtsevenwicht tussen staat en burger vereist dat die laatste moet kunnen controleren wat de overheid doet en of ze zich aan de gemaakte afspraken houdt. Dat is de reden dat stemlokalen toegankelijk zijn voor burgers die willen checken of alles volgens de regels verloopt. Het is ook de reden dat rechtszittingen openbaar zijn (net als trouwens universitaire examens). En dat er een publieke tribune in elke gemeenteraadszaal is, in het provinciehuis en in de vergaderzalen van de Eerste en Tweede Kamer.
Mensonterend
Controleerbaarheid wil natuurlijk niet zeggen dat letterlijk iedereen altijd en overal met zijn neus bovenop moet kunnen staan. Dat is niet alleen fysiek onmogelijk, het is ook onnodig en zelfs ongewenst. Alweer jaren geleden maakte de rechterlijke macht dezelfde fout als nu het Nationaal archief door tv-camera’s in de rechtszaal toe te staan. ‘Anders kunnen er maar zo weinig mensen bij zijn’, was het argument.
Het gevolg is dat we nu met enige regelmaat in het Journaal allemaal kunnen meekijken hoe ernstig getraumatiseerde slachtoffers van misdrijven helemaal stukgaan als ze van hun spreekrecht tegenover de verdachte gebruikmaken. Beschadigde, radeloze mensen zo te kijk zetten is even mensonterend als nutteloos. Voor de controle op de gang van zaken in de rechtszaal zijn zelfs een of twee paar willekeurige ogen al voldoende. Bredere openbaarmaking aan ‘de mensen in het land’ dient alleen strafrechtelijk ramptoerisme. Precies dat doet de online-openbaarmaking van het CABR, zelfs in afgeslankte vorm, helaas ook.
Rik Smits is taalkundige en wetenschapsjournalist.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Hartelijk dank!