Van paria tot prestigeobject: waarom leggen gemeenten miljoenen op tafel voor poppodia?

benno
‘Vera in de Oosterstraat in Groningen veranderde in de loop van de jaren ’70 van protestants-christelijke studentenvereniging in een poppodium.’ Beeld: Popmedia.

De stad Groningen gaat een popzaal bouwen van zo’n 400 miljoen euro. Waar is de tijd gebleven dat popmuziek voor dwarse jeugd was en zich afspeelde in kraakpanden en buurthuizen? Van paria tot prestigeproject.

Begin jaren ’60 waaiden de eerste klanken van de ‘beatmuziek’ via Radio Noordzee en Radio London de Noordzee over. De aantrekkingskracht van ‘populaire muziek’ onder de jeugd was niet te stuiten. Dus sprongen de decennia erna de popzalen als paddenstoelen uit de grond. De veelal gekraakte gebouwen veranderden in podia waar muzikanten uit binnen- en buitenland optraden.

Pop was niets voor notabelen

Paradiso nam in 1968 bezit van het gebouw van de Vrije Gemeente aan de Weteringschans in Amsterdam. Krakers in Utrecht doopten het oude klooster en weeshuis aan de Oudegracht in 1979 om tot muziekzaal. Vera in de Oosterstraat in Groningen is van oudsher een woonhuis, maar veranderde in de loop van de jaren ’70 van protestants-christelijke studentenvereniging in een poppodium.

Popmuziek was in die beginjaren iets waar de notabelen verre van bleven, laat staan dat deze podia gemeenschapsgeld ontvingen. Vijftig jaar later is het een compleet ander verhaal. Als zichzelf respecterend wethouder van een middelgrote provincieplaats tel je pas mee als je een heus poppodium weet te realiseren. Werd in vroegere tijden vooral geld gestoken in hoge cultuur zoals ballet, opera en klassieke muziek, sinds begin deze eeuw moet de verheffing van het volk plaatsvinden in moderne muziekzalen.

Los van de grote commerciële locaties zoals Brabanthallen, AFAS Live, Ziggo Dome, Gelredome en ArenA, zijn er ruim 100 kleinere, gespecialiseerde poppodia in Nederland. In vrijwel alle gevallen is de gemeente de belangrijkste subsidiegever. Sommige podia hebben vanwege de muziekprogrammering ook nog recht op speciale landelijke subsidieregelingen.

Er bestaat nog slechts een handjevol ‘grotere oude zalen’ zoals Paradiso, Vera, Melkweg, het Paard van Troje en W2. De meeste gebouwen zijn moderne gebouwen met betere isolatie en technische mogelijkheden, meer luxe en een grotere capaciteit. De nieuwbouwgolf begon met de opening van 013 in Tilburg in 1998, met een capaciteit van rond de 3000 nog steeds het grootste poppodium van Nederland.

De Nieuwe Poort

Het laatste concrete plan is de bouw van een nieuw poppodium achter het hoofdstation van Groningen met een vergelijkbare capaciteit. Aanvankelijk was het plan om daar een gebouw met vier zalen neer te zetten. De kosten van De Nieuwe Poort, zoals de werktitel luidde, zouden weleens richting de miljard euro kunnen gaan, waarmee dat een van de duurste muziekcentra van Europa zou worden. Dat werd zelfs de gemeente te gortig en dus besloot men de bestaande Oosterpoort te renoveren en in te zetten op een nieuw poppodium (met één zaal) achter het station.

Volgens Jan van der Plas, muziekjournalist bij Music Maker en OOR, auteur van de Muzikantengids en componist/producer bij Minidisco, is het logisch dat de poppodia als paddenstoelen uit de grond schieten. ‘We zijn gewend om gebouwen te bouwen waar mensen samenkomen. Vroeger waren dat kerken, na de Tweede Wereldoorlog werden dat theaters, daarna voetbalstadions en nu zijn dat poppodia. De theaters kunnen we niet voor muziekoptredens gebruiken, want in poppodia gelden andere akoestische wetten dan in het theater.’

Financiële tegenvallers

De poppodia zijn niet louter succesverhalen. Bijna zonder uitzondering geldt voor de moderne muziekzalen: vroeg of laat is er gedonder met de financiën. Dat is niet altijd de schuld van wanbestuur door de stichting die het podium bestiert. Soms trekt een gemeente plotseling de beloofde subsidie in. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 2006 in P3 in Purmerend waar de gemeente drie jaar na de opening besloot de subsidie te halveren omdat de gemeente in de problemen was gekomen door een verliesgevend project met stadsverwarming. Inmiddels worden er weer af en toe concerten gegeven.

Veel poppodia maken er op een gegeven moment ook zelf een rommeltje van, zoals WATT in Rotterdam. Daar werd na aanhoudende financiële problemen door technische malheur in 2010 het faillissement aangevraagd. Sinds 2013 zit er een Aziatische supermarkt in het gebouw aan de Kruiskade.

Vaak moet de gemeente tonnen bijleggen om poppodia overeind te houden. Dat staat nog los van de vele miljoenen die geïnvesteerd zijn in de bouw of renovatiewerkzaamheden. Van der Plas: ‘De popmuziek is van een klein jongetje opgegroeid naar volwassen vent. De sector heeft een leerproces moeten doormaken. Dat geldt ook voor hoe politici met de sector omgaan. Soms heeft het wensdenken nog de overhand.’

Van der Plas tilt niet zo zwaar aan die paar financiële fiasco’s, zeker niet als hij kijkt naar het grotere plaatje: ‘Als iets breed wordt gedragen, dan is het popmuziek. Er is sprake van een enorme schaalvergroting. Popmuziek is nu de overheersende cultuur.’

Popmuziek als exportproduct

Daar komt volgens Van der Plas bij dat in de sector een paar miljard per jaar omgaat. Daar dragen de poppodia direct of indirect aan bij. ‘Nederland heeft ontzettend geprofiteerd van de enorme groei van de popsector. We exporteren van alles wat met muziek te maken heeft. De muziek zelf natuurlijk, daar is dance een goed voorbeeld van. Dancemuziek is voor een belangrijk deel begonnen op onze poppodia. Maar wij exporteren ook bijvoorbeeld ‘mojo barriers’ (speciale hekken voor concerten en festivals), festivaltenten, geluidsversterkingstechnieken, geluidsmannen etc. Ook het Groningse ESNS (Eurosonic/Noorderslag) speelt daarin een belangrijke rol. Nederland is leading in de popmuziek. Het “multipliereffect” is behoorlijk groot.’

Het idee dat er veel subsidiegeld naar de popmuziek gaat, is voor een deel ten onrechte. Van de cultuurbegroting gaat zo’n 20 procent naar klassieke muziek, tegenover slechts 1 procent naar pop. En niet alleen poppodia blijken de toekomstvisies van politici niet waar te kunnen maken. Dat geldt ook voor andere culturele gebouwen zoals Amare in Den Haag en Theater aan de Parade in Den Bosch. Beide gebouwen bleken vele miljoenen duurder dan begroot en kunnen bovendien de hoge verwachtingen qua programmering niet waarmaken.

Toch blijft de vraag gerechtvaardigd of de vaak noodlijdende gemeenten hun miljoenen in een toch al florerende industrie moeten steken. Volgens critici zijn de als blokkendozen vermomde muziekhallen architectonische gedrochten die vaak weinig toevoegen aan het stadsgezicht. Bovendien hebben met name de muziekcentra met meerdere zalen een zogenaamde ‘stofzuigerfunctie’, waardoor kleinere zalen en horeca elders in de stad minder publiek trekken

Even terug naar Groningen. Daar is het grote multifunctionele muziekgebouw met vier zalen definitief van de baan. Naar verwachting verschijnt er over een jaar of tien een poppodium, vermoedelijk ook in de vorm van een blokkendoos. Dit gebouw met de werktitel De Grote Popzaal gaat vermoedelijk geen miljard euro kosten, maar de gemeente kan wel rekenen op een prijskaartje van ten minste een slordige 400 miljoen euro.

Van tegencultuur naar mainstream

Toch zijn er in Groningen goede alternatieven. Het industriële Zeefgebouw op het Suikerterrein kan verbouwd worden tot een smaakvol poppodium. En ook de reeds bestaande Martinihal kan relatief eenvoudig en goedkoop gereed worden gemaakt voor een poppodium.

Wat er ook in Groningen gebeurt, het zal niet het laatste poppodium zijn dat verrijst in ons land. Van der Plas ziet dat de popmuziek van tegencultuur naar mainstream is gegaan. ‘In de jaren ’60 en ’70 kwamen die poppodia vanuit het jongerenwerk of de kraakwereld en was er maar één generatie die er belangstelling voor had. Nu gaan alle generaties naar popconcerten. Alleen dat rechtvaardigt een goede infrastructuur. We willen toch ook gewoon een bruisend cultureel leven?’

Benno de Jongh is freelance journalist en publiceert onder meer over sport, politiek en cultuur.

Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee? Kijk HIER. Hartelijk dank!