Tentoonstelling Rijksmuseum geeft een te beperkt beeld van de slavernij

sommie
Hossende slaven nemen hun directeur op de schouders. Tekening van Théodore Braij, in het bezit van het Tropenmuseum.

Vorig jaar zou in het Rijksmuseum een tentoonstelling worden ingericht over een historisch onderwerp: de slavernij. Het museum wil namelijk niet alleen een kunstmuseum zijn, maar ook hét nationale geschiedenismuseum. De corona-pandemie gooide echter roet in het eten, maar ‘het Rijks’ hoopt nu dat de slavernijtentoonstelling in de loop van dit jaar kan worden geopend. Inmiddels is er wel een tentoonstellingswebsite, waaruit valt op te maken dat de expositie zich voornamelijk zal beperken tot achtergrondinformatie bij een aantal voorwerpen. Dat maakt de slavernij misschien wel heel tastbaar, maar deze werkwijze bergt het gevaar in zich dat veel belangrijke aspecten van de slavernij letterlijk buiten beeld blijven.   

Management plantage bestond uit geven en nemen

Zo is het de vraag of de tentoongestelde voorwerpen en de daarbij geleverde verklaringen de bezoeker in staat zullen stellen de complexe verhoudingen op een plantage goed te begrijpen. Een innerlijke stem zegt mij dat de hier afgebeelde scene van hossende slaven, die hun directeur op de schouders nemen, waarschijnlijk niet te zien zal zijn, maar wel veel slavenboeien. Daardoor is de kans groot dat de bezoeker de tentoonstelling verlaat met de indruk dat de plantage-eigenaren en de opzichters enerzijds en de slaven anderzijds elkaar permanent naar het leven stonden. Hoe het mogelijk was dat de plantages ondanks zo’n permanente burgeroorlog eeuwenlang konden blijven bestaan en winst maakten, zal wel niet aan de orde komen.    

Dat de hossende slaven hun directeur wel degelijk op de schouders hebben genomen, blijkt uit een tekening van Théodore Braij, een Belg, die in 1841 naar Suriname vertrok, waar hij het van opzichter tot plantagedirecteur bracht. De tekening is in het bezit van het Tropenmuseum, die de afbeelding echter ‘satirisch’ noemt. Dat doet het Tropenmuseum, omdat het zich blijkbaar niet kan voorstellen dat het management van een plantage uit geven en nemen bestond.

Elke oudejaarsavond ging de directeur op de schouders

Uit een brief van Marc Warnery, een jonge Zwitser afkomstig uit de buurt van Lausanne, blijkt echter dat op de plantage, waar hij terecht was gekomen, de directeur elke oudejaarsavond op de schouders werd genomen. Een paar weken na zijn aankomst in Suriname in 1822 werd Warnery namelijk uitgenodigd deel te nemen aan het oudejaarsdiner in de directeurswoning. Tegen middernacht werd er luid op de deur geklopt en alle slaven van de plantage, kleine kinderen incluis, drongen de eetkamer binnen. Ze negeerden Warnery, want hun aandacht ging uit naar de directeur, die zij met veel kabaal het allerbeste voor het nieuwe jaar wensten. Daarna namen de slaven alle blanken op de schouders en dansten zo zingend rond de tafel totdat de directeur knikte. Dat was blijkbaar de traditionele aankondiging dat hij een vat rum spendeerde. Daarna vierden de slaven drie dagen feest, steeds van ‘s middags twee tot ver na middernacht. Tot grote verbazing van Warnery lag het werk op de plantage al die tijd stil.

Sommige slavinnen waren al meer dan 11 maanden in verwachting

Warnery verbaasde zich over wel meer. Zo vond hij het maar vreemd dat van de ruim 200 slaven op de plantage er niet meer dan 125 in staat waren te werken, van wie bovendien slechts twee derde dagelijks inzetbaar was. Elke dag meldden zich minstens zo’n tien tot vijftien slaven en slavinnen ziek, omdat ze een wond of een zweer hadden dan wel zwanger waren. Tot verontwaardiging van Warnery hielden sommige slavinnen al meer dan elf maanden vol in verwachting te zijn. 

Slaven werden bewapend

In de afschaffing van de slavernij zag Warnery niets maar hij was wel voorstander van een aantal verbeteringen. Zo zou een andere dagindeling tijdens de oogsttijd kunnen voorkomen dat de slaven (en hijzelf) te weinig slaap kregen, waardoor de vrouwelijke slaven
’s avonds na het werk niet kookten zodat hun gezinnen met honger naar bed gingen ondanks de royale voedseluitdelingen. Wel relativeerde hij het harde plantagewerk door erop te wijzen dat de slaven gemiddeld per dag nog geen kwart van het werk deden van een veldarbeider in Europa.   

De marrons, de weggelopen slaven in het Surinaamse binnenland, noemt Warnery het grootste gevaar voor de veiligheid van de plantages. Daarom bewapende hij zijn slaven als ze de bananenbomen moesten bewaken, en ook de slaven die hij naar het bos stuurde om te jagen, gaf hij een geweer mee. Dat de slaven over geweren beschikten, was zeker niet uitzonderlijk, maar ik vraag me af of de tentoonstelling daar aandacht aan zal besteden.  

Ongelukkig was Marc Warnery overigens niet, zolang hij maar niet ziek werd. Vooral zijn benoeming tot directeur verhoogde zijn levensvreugde zoals blijkt uit een brief aan zijn ouders: ‘Ik ben nu net een burgemeester, word beter gehoorzaamd, het werk is minder enerverend en ik krijg beter eten. Maar hoelang zal dit nog duren? Als ik ziek word, verandert alles.’ Dat gebeurde in 1835, toen Warnery, 38 jaar oud, stierf aan de gevolgen van mazelen.