Stop! Waarom wil iedereen Nederland volbouwen?
Nederland schaft zijn landschap af. De open ruimte verdwijnt. Windmolens, woontorens en nieuwe Vinexwijken, zonneweiden en gigantische dozen van digitale bedrijven leggen beslag op het landschap. Het aanstaande kabinet RutteVier is het laatste kabinet dat het tij kan keren. Maar of dat ook gaat gebeuren?
Rob Jetten, de jonge fractievoorzitter van D66, zette twee jaar geleden de toon. Hij schetste hoe Nederland in 2050 ‘hoorde te zijn’. ‘Vanaf nu is het bouwen aan het Nederland van over 30 jaar. Als het aan mij ligt is Nederland dan een soort Berlijn aan de Rijn’. Het was ‘een land waar hijskranen de wolken doorboren. Waar de windmolens draaien.’
Het land wordt dichtgebouwd
Het Nederland van Rob Jetten krijgt in hoog tempo vorm. Er zijn zoveel plannen om woningen te bouwen dat Nederland – toch al het dichtstbevolkte land van Europa – gaandeweg wordt dichtgebouwd. Tegelijk wordt Nederland onder druk van het klimaatbeleid ook nog eens volgebouwd met duizenden windmolens en tienduizenden hectares zonneweides.
De bevolking blijft ondertussen maar groeien, vooral door een aanhoudende, onbeteugelde stroom van arbeidsmigranten en asielzoekers. Die bevolkingsgroei zorgt niet alleen voor een toenemende vraag naar woningen, maar legt ook een toenemend beslag op de ruimte door extra infrastructuur. Huishoudens worden steeds kleiner, waardoor het ruimtebeslag per persoon ook groter wordt.
Maar willen we dat wel?
Maar is dat wel het Nederland dat Nederland wil? Gaat het Nederland van Rob Jetten zich in 2050 niet eerder afvragen wat Rob Jetten en zijn collega-politici dertig jaar eerder bewoog om Nederland van zijn landschap te beroven en het vol te zetten met aan elkaar gekitte steden, windmolens, distributiedozen, zonneparken en datacenters?
Het zou niet voor het eerst zijn dat politici en andere ‘beleidsmakers’ in dolle drift achter elkaar aanlopen en in collectieve verdwazing een poging doen de vorige oorlog te winnen. Terwijl de rest van West-Europa vooral bezig was te industrialiseren, legde Nederland in de 19e eeuw en een groot deel van de 20ste eeuw vooral polders aan om de landbouw te dienen.
Hoewel de verstedelijking voortschreed, is dat vooral het landschap dat we nu nog kennen: een deels eeuwenoud cultuurlandschap, dat in de 20ste eeuw en nadien overigens een landbouw-industrieel landschap is geworden.
Boeren buitenspel, groene stedelingen voeren het hoogste woord
Was de land- en tuinbouw tot voor kort leidend, nu zijn het de stedelingen die via ‘de politiek’ hun visie op land, stad en landschap dicteren. De woede en de wanhoop van de boeren worden dan ook aangejaagd door verlies. Het groene front van de boeren is immers vervangen door het groene front van klimaat-, milieu- en ecologie-activisten, die hand in hand met de overheid hun stedelijke blik over het Nederlandse landschap laten gaan.
In de coulissen staan de lobby’s van aannemers, bouwers, ingenieurs en installateurs handenwrijvend klaar om de utopische vergezichten van stedelijke GroenLinksers en D66’ers met behulp van ruim gevulde subsidiepotten om te zetten in hoogrendabele projecten. Zelden was de kapitalistische koopman de groene dominee zo dankbaar als in de jaren twintig van de 21ste eeuw.
Allemaal doelen maar geen plan
Het is een chaotisch proces vol plannen en doelen en tegelijk een proces zonder plan. Want: wie heeft er eigenlijk bedacht dat Nederland volgebouwd moet worden? Welke politicus heeft daarmee steun van de kiezers verworven?
Dat er in Nederland richting 2030 een miljoen woningen bijgebouwd moeten worden is in de aanloop van de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021 nagenoeg onomstreden geworden. Het is een klinkend lobbysucces van Bouwend Nederland (voorgezeten door CDA’er Maxime Verhagen) van de woningcorporaties (voorgezeten door PvdA’er Martin van Rijn) en al die bedrijven en brancheorganisaties die meeliften op de hoge huizenprijzen en het idee dat Nederland een gigantisch woningtekort heeft.
Die bouwlobby werd midden in formatietijd bekroond met een rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw – EIB, het planbureau van de aannemers – dat pleitte voor het massaal volbouwen van groene weiden rond en tussen steden. Want, zo redeneert het EIB: anders halen we ‘ons doel’ – het miljoen huizen in 2030 er bij – niet.
Ook dat is de planeconomie van 2021: we moeten ‘onze doelen halen’. Het alles overheersende klimaatbeleid wordt gedicteerd door interpretaties van het klimaatakkoord van Parijs. Dat leidt tot ‘doelen’. De ‘doelen’ zijn heilig. Bedrijven en klimaatclubs wijzen er ook voortdurend op: anders halen we ‘onze doelen’ niet. Slim van de bouwlobby om ook een eigen doel voor 2030 te bedenken – en als het even tegenzit te roepen dat we ‘anders onze doelen’ niet halen.
Allemaal doelen, maar wie overziet de gevolgen?
Zo worden er allerlei doelen voor 2030 dan wel 2050 tot maat der dingen verklaard, maar er is nauwelijks iemand die het geheel en de gevolgen overziet. Knapt Nederland er wel mee op, als in blinde haast meerjarenplannen voor soms vele decennia worden bedacht die bij nader inzienin collectieve overspannenheid zijn bedacht?
Moest Nederland wel klimaatkoploper van de wereld zijn? Moesten ‘de klimaatdoelen’ wel binnen de Nederlandse grenzen worden bereikt? Was het wel echt de bedoeling daar het landschap (en dat van de zee erbij) aan op te offeren?
Ook dat werd al zichtbaar in het curieuze vooruitgangsgeloof van Rob Jetten in 2019, waarin de windmolens als doel op zich werden geëtaleerd. De blinde euforie rond windmolens en zonneweiden laat zien hoe het middel – dat toch vele bezwaren kent – zelf het doel is geworden.
Teken aan de wand: groene weerstand tegen groene plannen
Pikant genoeg komt de meest zichtbare weerstand tegen zowel (gesubsidieerde) biomassacentrales als (gesubsidieerde) windmolens uit de Amsterdamse wijk IJburg, waar veel inwoners op de fanatiekste klimaatpartij (GroenLinks) stemden, maar afhaken nu GroenLinkse politici zowel een grote houtgestookte warmtecentrale als windmolens in de buurt van hun huizen willen bouwen.
Steeds vaker is er wrijving tussen progressieve ecologen, progressieve milieuactivisten en progressieve klimaatactivisten. De ecologen willen biodiversiteit en deinzen niet terug voor het kappen van bomen als dat de biodiversiteit dient.
Ecologen hebben dikwijls een afkeer van windmolens en zonneweiden, die de leefwereld van dieren aantast. Er zijn nog steeds klimaatactivisten die om boekhoudkundige redenen (‘de doelen’) het verstoken van bossen aanprijzen, maar er zijn geen ecologen of milieukundigen die dat idee steunen.
Het gevecht om de ruimte
De zich ontluikende interne oorlog in de groene kringen kan ook worden beschouwd als een gevecht om de ruimte. In groene en linkse kring en ver daarbuiten is de vrijwel geheel door immigratie veroorzaakte bevolkingsgroei een verboden gespreksthema, terwijl die toch overwegend haaks staat op het groene wereldbeeld. ‘Migratie: het lijkt nu een soort natuurfenomeen’ schrijft CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt trefzeker in zijn onthullende notitie over de bedrijfscultuur binnen het CDA.
En dan is er ook nog die merkwaardige hang naar grootstedelijkheid – Rob Jetten flirt er ook mee – terwijl grote steden toch niet bepaald de plek zijn waar klimaat, milieu en biodiversiteit gedijen. Feit is natuurlijk wel, dat de kiezers van partijen als GroenLinks en D66 vooral geconcentreerd zijn in grotere steden en hun suburbs. Dergelijke stedelingen exporteren hun wereldbeeld vol windmolens en zonneweiden naar de rest van het land, maar spelen op als de molens voor hun eigen deur komen te staan.
Binnen de steden of buiten de steden?
Ook interessant: GroenLinks en D66 ijveren dan wel weer voor ‘binnenstedelijk’ bouwen, terwijl CDA en VVD juist – in lijn met de bouwlobby – in de groene ruimte buiten de steden wil bouwen. Dat de stadspartijen GroenLinks en D66 graag meer stadse stemmers willen laat zich nog wel begrijpen.
Maar dat CDA en VVD graag in de groene ruimte willen bouwen waar hun kiezers zo aan gehecht zijn is minder duidelijk. Weegt de lobby zo dikwijls weer zwaarder dan de kiezer? Het is immers niet erg aannemelijk dat CDA- en VVD-kiezers massaal staan te juichen bij de gedachte dat de groene ruimte nabij hun dorp of stad wordt volgebouwd.
Alles wordt voller
De optelsom van alle beleidschaos is ondertussen dat Nederland, toch al het volste land van Europa, de komende tien en wellicht meer jaren nog voller wordt. Voller met mensen, voller met gebouwen, voller met wegen, voller met windmolens en zonneweiden en voller met industrieterreinen. Groen en open ruimte wordt steeds schaarser. De Randstad groeit verder dicht, steden als Breda en Tilburg en ook Arnhem en Nijmegen groeien aan elkaar en worden zelf een Randstad.
Het doet denken aan momenten uit de vorige eeuw, toen politici, bouwers en futurologen Nederland richting het toen magische jaar 2000 ook al graag zagen groeien en verstedelijken. Maar vanaf begin jaren ’70 wogen juist de ideeën van de ‘Grenzen aan de groei’ van de Club van Rome door, waardoor de aanleg van wegen en woongebieden soms lang werden getraineerd.
Nu, een halve eeuw later, lijkt de naoorlogse manie van bouwen, bouwen, bouwen – en te industrialiseren, al is het dan duurzaam en digitaal – helemaal terug. Alleen: wie wil dat? Hebben de Nederlanders er om gevraagd? Waar zijn we eigenlijk mee bezig?
De bevolking groeit, door immigratie
Laten we kort enkele drijfveren achter het volbouwen van Nederland langslopen. Ten eerste de bevolkingsgroei. Die bedroeg de afgelopen vijf jaar gemiddeld zo’n 100.000 per jaar, voor zo’n 80 procent veroorzaakt doordat er meer mensen Nederland binnenkomen dan er vertrekken. Er zijn talloze prognoses voor de toekomst, maar als de bevolkingsgroei zich langs deze lijnen richting 2030 ontwikkelt komt er tot die tijd een stad als Amsterdam bij.
Dat kan alleen voorkomen worden door het immigratiebeleid te herzien. Daar is nog wel enige beleidsruimte – Nederland subsidieert nu bijvoorbeeld arbeidsmigranten – al is het meeste beleid uit handen gegeven door het tekenen van verdragen van de EU, de VN en van de Raad van Europa. Zo’n beetje de enige reële mogelijkheid is om de positie te bedingen van een land als Denemarken, dat door een ‘opt-out’ binnen te halen als EU-land toch het eigen migratiebeleid heeft behouden.
Zijn er wel echt zoveel woningen nodig?
De roep om meer woningen is deels een gevolg van de bevolkingsgroei – er zijn nooit woningen gebouwd voor de honderdduizenden asielzoekers en arbeidsmigranten – en van onbegrijpelijk overheidsbeleid. Het laatste kabinet Balkenende stimuleerde de woningbouw nog, maar onder de kabinetten-Rutte lieten zowel de Rijksoverheid, de provincies als de gemeenten na om voldoende woningen te bouwen.
Er wordt nu vaak gesteld dat er een tekort van meer dan 300.000 woningen zou zijn. Of dat werkelijk zo is, staat niet vast. Het Centraal Bureau voor de Statistiek en De Nederlandsche Bank stellen bijvoorbeeld, dat de hoge huizenprijzen niet zozeer het gevolg zijn van een gebrek aan woningen, maar van een teveel aan geld.
Er is veel spaargeld onder de mensen maar bij afwezigheid van rente trekt dat geld naar de huizenmarkt. Als de Haagse politiek de kanttekening van CBS en DNB niet serieus neemt, wordt er in Nederland mogelijk teveel gebouwd, de komende jaren: de inhaalactie slaat dan door.
Dat wordt dan bouwen voor leegstand. Maar ook lege woningen maken een einde aan groene, open ruimte. Hetzelfde geldt voor kantoren en andere bedrijfsgebouwen. Corona heeft geleerd dat thuiswerken vaak net zo productief kan zijn. Waarom dan toch nog her en der kantoren bijbouwen?
Duurzame landbouw vraagt niet minder, maar meer grond
De landbouw is sinds enkele jaren het mikpunt van veel Haagse politici. De landbouw neemt teveel ruimte in beslag, draagt teveel bij aan klimaatbelasting en bemest de natuur door stikstofuitstoot. De trend is: minder boeren, maar wel ‘circulaire’ landbouw. De paradox luidt echter, dat je voor minder intensieve landbouw (veel) meer ruimte nodig hebt.
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de boerenlobbyclub LTO zich niet alleen verzet, maar ook een klassieke vlucht naar voren kiest: nieuwe polders voor de landbouw in de Noordzee. Zodat het platteland van Nederland deels verdwijnt, maar ook het Nederlandse deel van de Noordzee geen zee meer is (want die wordt ook al voor een derde windmolenpark).
De industrie is economisch steeds minder belangrijk voor Nederland, maar wordt vervangen door nieuwe, duurzaam en digitaal gedachte industrie: het gigantische beslag van windmolens en zonnepanelen maakt van Nederland een nieuw industrieel landschap. De aangroeiende protesten uit dorpen en steden tegen windmolens en zonneweiden illustreert dat Nederland eigenlijk te klein is voor het gigantische ruimtebeslag van deze energietransitie. Ter vergelijking: één behoorlijke kerncentrale neemt minder ruimte in beslag dan een paar windmolens en produceert meer stroom dan duizend van die molens.
Daar komen nog eens de gigantische datacentra en de talloze distributiecentra voor digitale winkels bij. Nederland was al aan het ‘verdozen’ maar dat gaat in rap tempo door. Om een idee te geven: alleen al in de provincie Limburg werden in april van dit jaar niet minder dan vijf nieuwe distributiecentra aangekondigd. Pijnlijk: distributiecentra heten vaak goed te zijn voor de werkgelegenheid, maar die is dan doorgaans weggelegd voor buitenlandse werknemers die met hun aanwezigheid ook zelf bijdragen aan een vol Nederland.
Het Nederlandse landschap nadert zijn einde
Het slot van het liedje luidt dat als er niet snel wordt ingegrepen, Nederland binnen enkele tientallen jaren niet meer bestaat. Het Nederlandse landschap is dan afgeschaft en vervangen door een postindustrieel verstedelijkt landschap waarin zowel mens als dier worden weggedrukt. Voor open ruimte, om eindelijk weer eens te kunnen ademhalen, is de Nederlander dan aangewezen op het buitenland.
Is dat wat we willen? Waarschijnlijk niet. Waarom grijpt dan niemand in? Het komende kabinet, waarschijnlijk RutteVier, is mogelijk het laatste dat een stokje kan steken voor een onleefbaar, rommelig volgebouwd Nederland. De kans dat het nieuwe kabinet ingrijpt is, afgaande op de signalen, echter verwaarloosbaar.
Rob Jetten: woontorens in de natuur
Rob Jetten, de visionair uit het begin van dit verhaal, die van het land Nederland een grootstad aan de Rijn zou willen maken, woont overigens niet in een grootstad. Hij is uit het middelgrote Nijmegen vertrokken en woont nu in ‘het dorpje Ubbergen’, zoals hij het zelf noemt.
Vanuit Ubbergen kan Jetten binnenkort waarnemen hoe in de Ooijpolder, het nabijgelegen natuurgebied aan de Waal, de eerste woontorens worden gebouwd. Want dat is ook ‘Berlijn aan de Rijn’: Nederland bouwt en bouwt, overal staan de bouwkranen en de windmolens. Ook in de natuur. Ook in de weilanden. Wil Nederland wel dat Nederland van Rob Jetten? Wil Rob Jetten dat zelf eigenlijk wel?
Wynia’s Week volgt de vorming van het vierde kabinet-Rutte met argusogen. Steunt u deze onafhankelijke journalistiek? Graag! Doneren aan Wynia’s Week kan HIER. Hartelijk dank!