Regering maakt mede namens straatarme Friese heidebewoners excuses voor slavernij
Harkema is een dorp in het oosten van de provincie Fryslân. De bewoners worden wel aangeduid als Harekieten, wat in de loop der tijden veranderd is van scheldnaam in geuzennaam.
In haar boek Al mijn Moeders; een familiegeschiedenis van analfabeten, armen en arbeiders (2022) heeft Anita Terpstra beschreven onder welke omstandigheden men vroeger in Harkema en omgeving leefde. In openluchtmuseum De Spitkeet in het dorp kan men deze aanschouwen.
‘Bedden’ van oude lappen of jutezakken
Spitkeet is een ander woord voor plaggenhut en Terpstra beschrijft deze als volgt (pp. 38-39):
‘Om hoogte onder het lage dak te winnen, werd eerst de vloer dertig tot veertig centimeter uitgediept, zodat het schuine dak rechtstreeks op de grond rustte. Dat scheelde materiaal, omdat er geen muren gemaakt hoefden te worden. In de uitgegraven ruimte werden palen – gemaakt van dunne boomstammen – geplaatst met daaronder zwerfkeien om ervoor te zorgen dat de boel niet verzakte. De vloer was van aangestampt leem, voorzien van wat fijn zand. Het dak bestond uit takken waarop plaggen (platte stukken grond of veen) werden aangebracht. Een aantal planken deed dienst als voor- en achtergevel. In de voorgevel zaten een of twee kleine ramen en in de achtergevel bevond zich een deur. Die waren vaak tweedehands. De kieren tussen de planken werden dichtgesmeerd. De hut werd verwarmd door middel van een open vuur. De rook ontsnapte via een schoorsteen, een gat in het dak of via een raam en deur.’
Het grondoppervlak van een spitkeet was zo’n zes á zeven vierkante meter. Met planken scheidde men een soort van bedstede af, waar het hele gezin in sliep en waar de ‘bedden’ bestonden uit oude lappen of jutezakken. Stromend water was er niet.
Het museum laat ook eenvoudige stenen woningen zien zoals ze in die tijd nieuw werden gebouwd. Deze hadden geen keuken, geen wc, geen badkamer, geen elektriciteit en geen stromend water. In de woonkamer stond een kachel waarop werd gekookt. Er is plek voor twee bedsteden en geen bovenverdieping.
Gaat het hier over een ver verleden, waarin Nederland zich nog niet verrijkt had aan slavernij en koloniën? Nee, in Harkema en directe omgeving woonden mensen in de eerste helft van de vorige eeuw zo. In de jaren van schaarste na de Tweede Wereldoorlog bouwde men aan de stenen woningen vaak een ‘kippenhok’. Kinderen die het huis uit gingen als ze trouwden konden hierin tijdelijk wonen als ze nog geen eigen woning hadden gevonden. In dat hok bouwde men een smal aanrecht tegen de muur en was er ruimte voor een tafel met een paar stoelen. Achter een houten wand was een kleine slaapkamer.
Kinderarbeid op platteland verdween niet
Velen denken dat na aanname van het Kinderwetje van Van Houten (1874) kinderarbeid in Nederland niet meer voorkwam. Die wet verbood echter alleen fabrieksarbeid voor kinderen tot twaalf jaar en nachtarbeid voor kinderen onder de dertien jaar. Het had geen effect op het terugdringen van kinderarbeid op het platteland. De Leerplichtwet van 1901 bracht daar wel verandering in. Echter ook toen verdween kinderarbeid op het platteland niet, omdat de kinderen (hoe jong ze ook waren) nog decennialang onmisbaar waren bij het binnenhalen van de oogst.
Turfsteken vormde een belangrijke bron van inkomsten in met name de 19e eeuw en de eeuwen daarvoor. Deze goedkope brandstof vormde een onmisbare bouwsteen voor de welvaart in de Gouden Eeuw. Hoe belangrijk betaalbare energie is als grondslag voor de economische welvaart is een les die dezer dagen graag wordt vergeten. De fysiek inspannende arbeid van het turfsteken werd gedurende het voorjaar en de zomermaanden, vaak door het hele gezin, beoefend zo lang het licht was. Tot soms wel 18 uur per dag.
Tussen 1880 en 1910 emigreerde een op de tien Friezen
Besmettelijke ziekten als cholera, tyfus en mazelen woedden nog volop in de tweede helft van de 19e eeuw. Auke van der Woud heeft het toenmalige leven in de steden uitgebreid beschreven in zijn boek Koninkrijk vol Sloppen, Achterbuurten en Vuil in de Negentiende Eeuw. Rond 1845 deden zich verschillende hongersnoden voor, waarbij dodelijke slachtoffers vielen.
Op het moment dat de slavernij werd afgeschaft (1863-1873) leefden in het oostelijk deel van Friesland mensen in aardholen, die ze hadden uitgegraven in stuwwallen.
Tussen 1880 en 1910 emigreerden circa 30.000 Friezen, ofwel bijna tien procent van de bevolking. Het scheurde hechte gemeenschaps- en familiebanden uiteen, want emigratie betekende vrijwel altijd een afscheid voorgoed. In die jaren kende Friesland van alle provincies de hoogste armenbedeling.
Het oosten van Friesland werd zwaar getroffen door de crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw. De werkloosheid liep op tot 25 procent. Het gemiddelde inkomen in het oostelijk deel van de provincie bedroeg in 1930 minder dan de helft van het landelijk gemiddelde. Het gemiddelde van de rest van de provincie zat daar tussenin. Veel mensen die in de voorgaande decennia erin waren geslaagd betere huisvesting te vinden, keerden noodgedwongen weer terug naar een spitkeet. Zelfs vlak na de Tweede Wereldoorlog werden (hoewel officieel verboden) nog nieuwe spitketen gebouwd.
De welvaart begon pas toe te nemen vanaf de jaren zestig. De vestiging van een grote Philipsfabriek in het naburige Drachten gaf de werkgelegenheid een enorme boost. Met vereende krachten wist men eigenhandig een einde te maken aan de woningnood. De zelfredzaamheid is ook zichtbaar in de trots van het dorp, voetbalclub Harkemase Boys dat speelt in de Derde Divisie zaterdag.
Armoede maakt je klein
Toen deed ook de bemoeizucht van een overheid, die geloofde in de maakbaarheid van mensen en de samenleving, haar intrede. De inwoners van Harkema kregen de kwalificatie asociaal opgeplakt en hadden heropvoeding nodig. Het dorp van een paar duizend inwoners moest met de grond gelijk worden gemaakt. De inwoners wisten dat te voorkomen.
Terpstra besluit haar boek met de zinsnede ‘Armoede maakt je klein en dat gevoel is onbewust van generatie op generatie overgedragen. Ook op mij. Nu weet ik eindelijk waar het vandaan komt.’
Mede namens deze mensen en hun voorouders bood onze koning op 1 juli 2023 zijn excuses aan voor de slavernij.
Anita Terpstra, Al mijn Moeders; een familiegeschiedenis van analfabeten, armen en arbeiders, Amsterdam, Thomas Rap, 2022.
Econoom Wouter Roorda publiceert regelmatig in Wynia’s Week, vooral onderzoeksjournalistieke artikelen.
De donateurs vormen het fundament van Wynia’s Week. Doneren kan op verschillende manieren, kijk HIER. Alvast hartelijk dank!