Politici houden een wedstrijdje minimumloon verhogen. Klinkt sociaal, maar dat is het niet

commies
Verkiezingsaffiche van de Communistische Partij van Nederland (1946). Beeld: Wikipedia.

Hogere lonen, lagere prijzen. Ooit was dat een gevleugelde verkiezingsleus van de CPN, de Communistische Partij van Nederland. De CPN bestaat niet meer. De partij is in 1991 roemloos opgegaan in GroenLinks, maar de leus is springlevend.

De VVD probeerde bijvoorbeeld twee weken geleden in de Tweede Kamer per motie de benzineprijsstijging de kop in te drukken. Links én rechts propageren ook hogere minimumlonen.  

Vroeger waren we een lagelonenparadijs

Dat kun je, gezien de bedragen die partijen noemen, gerust een verbazingwekkende omslag noemen in de sociaal-economische politiek. Jarenlang hoorde je klachten over een race naar de bodem: achterblijvende lonen en uitkeringen, lagere winstbelastingen en verslechterde arbeidsomstandigheden.

Maar nu? Opeens is er een race naar de top. Een race met vérstrekkende consequenties voor werknemers, voor de economische positie van Nederland en voor de overheidsbegroting.

Decennialang was Nederland een lagelonenparadijs. Nederland wilde na de Tweede Wereldoorlog met lage lonen een kostenvoordeel op de exportmarkt boeken. Iedereen werkte mee: vakbonden, werkgevers en politici. In de economische neergang begin jaren tachtig kreeg deze politiek nieuwe steun. Loonmatiging, officieel afgesproken met werkgevers in het zogeheten sociaal Akkoord van Wassenaar in 1982.

De afgelopen jaren heeft de vakbeweging na lang aarzelen een streep gezet door deze politiek. De omstandigheden zijn er naar. Hoge bedrijfswinsten, tekorten op de arbeidsmarkt en een uitbraak van inflatie. Politici nemen de sociale strijd nu over. De VVD bepleit in zijn verkiezingsprogramma ‘een hoger minimumloon’ zonder bedragen te noemen. Partijleider Pieter Omtzigt van Nieuw Sociaal Contract (NSC) voelt er ook voor, evenals de BBB. GroenLinks-PvdA en de SP willen (stapsgewijs) naar 16 euro per uur. De ChristenUnie wil naar 18 euro in 2028.

Het minimumloon ligt nu tussen 11,51 en 12,79 euro per uur. Deze marge laat al zien dat in de Nederlandse sociale wetgeving ook het minimumloon complexer is dan je zou willen. Het minimumloon wordt namelijk per maand berekend, niet per uur. Werknemers in een bedrijfstak met een 40-urige werkweek krijgen hetzelfde als werkers in een sector waar 36 uur de standaard is. Dat verschil verdwijnt per 2024 als het minimumuurloon de norm wordt.

Voor wie doen politici dit? In 2021 verdienden 438.700 mensen het minimumloon, blijkt uit cijfers van statistiekbureau CBS. Iets meer dan de helft van hen was jonger dan 25 jaar. Eén op de zes is arbeidsmigrant. Maar pas op: de CBS-statistiek telt grote én kleine banen. Kijk je naar voltijdbanen dan zijn het er ruim 267.000.

‘Gezegend’ door het Central Planbureau

Twee bedrijfstakken lopen voorop in het betalen van het minimumloon: zakelijke dienstverlening (winkels en uitzendbureaus) en de horeca. Overigens: Nederland heeft volgens de ranglijst van de sociaaleconomische denktank Eurofound het op drie na hoogste minimumloon in de EU.

Meer minimumloon is meer koopkracht. Meer bestedingen. Goed voor ondernemers. Maar meer minimumloon is natuurlijk niet gratis. Politici kunnen wel een race naar de top inzetten, maar wie betaalt de rekening?

De animo voor een hoger minimumloon is aangewakkerd door een notitie van het CPB, het Centraal Planbureau. Het CPB rekende eind 2020 voor dat een loonsverhoging maar een beperkte daling van de werkgelegenheid oplevert. De ‘zegen’ van het CPB én de verschuiving in politieke thema’s naar armoedebestrijding en bestaanszekerheid hebben de verhoging in politiek Den Haag een nieuwe urgentie gegeven.

Maar let wel: hoe drastischer het minimumloon stijgt, zo becijfert ook het CPB, hoe groter de negatieve gevolgen voor werkgelegenheid en hoe sterker de impuls voor inflatie.  

Na een minimumloonstijging zullen de beloningen van veel meer werknemers namelijk ook stijgen om de bestaande differentiatie naar bijvoorbeeld opleiding, verantwoordelijkheid en ervaring in stand te houden. Dat heeft effect: ruim 800.000 werknemers verdienden in 2021 tussen het minimumloon en 115 procent van het minimumloon. Wie de begane grond van het ‘loongebouw’ optilt, tilt alle verdiepingen op.

Nóg verstrekkender zijn de gevolgen voor sociale uitkeringen, waaronder de AOW. De hoogte van de AOW-uitkering is gekoppeld aan het minimumloon. Stijgt de een, dan stijgt de ander met hetzelfde percentage. Waar het hogere minimumloon moet worden betaald door particuliere werkgevers en hun klanten, moet de hogere AOW worden betaald door belastingplichtigen. De werknemerspremie voor de AOW is namelijk gemaximeerd en wat tekort komt na een verhoging wordt betaald uit andere belastingen, zoals de BTW en de inkomstenbelasting.

Lokkertje voor ouderen

Een verhoging van het minimumloon lijkt een lokkertje voor de ‘jeugdstemmen’ bij de verkiezingen. Maar gezien de koppelingen moet je ook zeggen: het is een verkapte manier om stemmen van ouderen te trekken. Al betalen zij – zeker ouderen met een hoger inkomen – de verhoging deels zelf via hun hogere inkomstenbelasting.

Op langere termijn veranderen drastische verhogingen van het minimumloon de structuur van de economie. Werkgevers zullen loonkostenstijgingen aangrijpen om arbeidsbesparende vernieuwingen toe te passen: meer robots, meer AI. Werk met weinig productiviteitsgroei verdwijnt, wordt afgeknepen of wordt gewoon duurder.

Denk bij dat laatste aan leraren en verpleegkundigen. Zij laten zich niet simpel ‘robotiseren’. De kosten daarvan komen voor rekening van de belasting- en premiebetalers. De lonen mogen dan omhoog gaan, de prijs van de gezondheidszorg en het onderwijs stijgt mee. Dus zullen ook toeslagen (zorg, huur) omhoog moeten, want ook de inflatie krijgt een impuls en anders loopt de armoede verder op.

De rekening moet betaald

Een wedstrijdje minimumloon verhogen klinkt sociaal, maar wie de gevolgen negeert voor de kosten van sociale uitkeringen, AOW en toeslagen steekt zijn kop in het zand. Een gratis lunch bestaat niet. Er is altijd iemand die de rekening betaalt en dat geldt ook voor een ‘gratis’ minimumloonverhoging.

Menno Tamminga is economisch columnist van Wynia’s Week. Eerder was hij redacteur en columnist van Het Financieele Dagblad en van NRC Handelsblad.  

Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de vrijwillig betaalde abonnementen van de lezers. Doet u al mee? Doneren aan Wynia’s Week kan HIER. Hartelijk dank!