Polarisatie-onderzoeker Quita Muis: ‘Hoger opgeleiden doen vaker aan wij-zij-denken dan lager opgeleiden’
In een in januari 2021 uitgezonden tv-documentaire stelde toenmalig D66-leider Sigrid Kaag de vraag: ‘Wie zijn die mensen?’ Daarmee zette zij ongewild het beeld neer van een hoogopgeleide klasse die met lichte verbijstering en een zeker dedain kijkt naar mensen die op ‘de populisten’ stemmen. Voor velen was dit een bevestiging van wat zij al dachten: de elite snapt ons niet en kijkt op ons neer. Maar in hoeverre is dat waar? En is onze samenleving werkelijk zo gepolariseerd?
Quita Muis, docent sociologie aan Tilburg University, is in september gepromoveerd op een onderzoek met de titel ‘Who are those People?’ Dit is een verwijzing naar die beroemde uitspraak van Kaag. Muis onderzocht de oorzaken en gevolgen van polarisatie in een maatschappij waarin scholing een belangrijke rol speelt. Zij kwam met verrassende conclusies over vooroordelen, polarisatie en groepsdenken. Reden genoeg om haar een aantal vragen te stellen.
Hoe komt het toch dat juist hoger opgeleiden gevoeliger lijken voor groepsdenken?
‘Ieder mens is gevoelig voor groepsdenken, dat geeft ons betekenis. Hoger opgeleiden identificeren zich echter sterker met hun opleidingsniveau dan lager opgeleiden omdat de hogere sociale status verbonden aan hun opleidingsniveau hen een beter zelfbeeld geeft. Die sterkere identificatie leidt tot meer conformisme aan groepsnormen en meer wij-zij-denken langs opleidingslijnen dan onder lager opgeleiden, bij wie de opleidingsidentiteit minder sterk en bepalend is.’
Lager opgeleiden hadden vaak wel al door dat er met dedain naar hen gekeken werd. Voor hoger opgeleiden schijnt dit resultaat van uw onderzoek nieuw te zijn.
Hoe zijn de reacties vanuit deze groep op uw onderzoek?
‘Over het algemeen positief. Veel hoger opgeleiden – waar ik natuurlijk zelf ook toe behoor, dat helpt vast – staan open voor de boodschap en durven ook naar zichzelf te kijken. Vooral omdat veel mensen zich oprecht zorgen maken over toenemende polarisatie en naar oplossingen willen zoeken.
‘Toch zie ik ook precies de reacties terugkomen die ik in mijn onderzoek als polariserend aanmerk: hoger opgeleiden die het niet verrassend vinden dat zij zoveel homogener in hun meningen zijn, omdat zij veel beter over zaken na zouden kunnen denken en zo tot dezelfde, “juiste” conclusies zouden komen. Tegelijkertijd worden lager opgeleiden op basis van extreme stereotypen weggezet als “fout”, omdat ze er bijvoorbeeld allerlei racistische of discriminerende meningen op na zouden houden. In mijn onderzoek zie ik echter dat zulke extreme opvattingen uitzonderlijk zijn, en dat veruit de meeste mensen zich ergens in het midden bevinden.’
Uit uw onderzoek blijkt dat lager opgeleiden minder vijandig zijn naar hoger opgeleiden. Hoe verklaart u dat?
‘Zoals gezegd zien hoger opgeleiden dus vooral meer tegenstellingen tussen zichzelf en lager opgeleiden door hun sterkere opleidingsidentiteit. Vijandigheid is echter wel iets anders en zou ik eerder gelijkstellen aan denken in termen van conflict. Ik heb onder beide groepen aanwijzingen voor groeiend conflictdenken waargenomen, maar om verschillende redenen.
Zo lijken hoger opgeleiden de (waargenomen) verschillen tussen zichzelf en lager opgeleiden als steeds onverenigbaarder te ervaren. Lager opgeleiden zetten zich daarentegen meer af tegen de bestaande opleidingshiërarchie: deze wordt allereerst als steeds ondoordringbaarder gezien, waarmee de meritocratische aard van ons onderwijsstelsel steeds meer in twijfel wordt getrokken.
‘Ten tweede worden er door lager opgeleiden steeds meer vraagtekens gezet bij de legitimiteit van deze sociale hiërarchie: “Waarom genieten hoger opgeleiden eigenlijk een zoveel hogere status?”, “Wat maakt ze nu zoveel beter?”, ‘Wij worden (sociaal en materieel) ondergewaardeerd, maar zijn net zo hard – en soms nog wel harder – nodig in onze maatschappij.” De literatuur laat zien dat deze factoren – onverenigbaarheid, illegitimiteit en ondoordringbaarheid – bronnen van conflictpercepties zijn.’
Bij lager opgeleiden is meer weerstand tegen immigratie dan bij hoger opgeleiden. Denkt u dat de ruimdenkendheid over immigratie voor hoger opgeleiden ook een soort statussymbool kan zijn? Een manier om zich van lager opgeleiden te onderscheiden?
‘Zeker. Uit eerder onderzoek blijkt dat hoe sterker mensen zich verbonden voelen met een groep, hoe meer ze zich in attitudes en gedrag zullen aanpassen, om zo hun status binnen deze groep te behouden; hoger opgeleiden lijken dat meer te doen dan lager opgeleiden. Die rol van socialisatie en identificatie herken ik ook in mijn eigen onderzoek in de sterkere homogeniteit onder hoger opgeleiden. Toch zijn er juist als het aankomt op pro-immigrantensentimenten binnen deze groep wel wat fluctuaties te zien over de afgelopen decennia. Het blijft een moeilijk thema waar ook hoger opgeleiden het niet altijd over eens zijn.’
Uw onderzoek laat zien dat de hoger opgeleiden veel beter af zijn dan de lager opgeleiden; ze hebben dus ook veel te verliezen. Denkt u dat hun houding ook te maken heeft met angst voor het verlies van hun bevoorrechte positie?
‘Gedeeltelijk wel ja. In de literatuur wordt gesproken van een “meritocratische mythe” die opgehouden moet worden door de hoger opgeleiden. Het idee dat hun status puur verworven is door kunde en inzet staat onder druk door onder meer de toename van het aantal hoger opgeleiden. Het hoog willen houden van die bedreigde status zou juist voor sterkere afzetting kunnen zorgen. Ik zou graag meer onderzoek willen doen naar hoe deze attitudes door de tijd heen veranderd zijn en hoe deze zich verhouden tot de groei van het aantal hoger opgeleiden en het in twijfel trekken van de hiërarchie door lager opgeleiden.’
U schrijft in uw proefschrift: ‘Contrary to my expectations, elite polarization is a strong indicator of worsening democratic quality.’ En even later: ‘This hampers the functioning of democracy through instability and deadlocks and lowers democratic quality through a double standard on moral and democratic norms.’ Bedoelt u dat deze mensen vinden dat zij hun zin door mogen drijven ten koste van de meerderheid?
‘Ten koste van democratische standaarden. Hoe meer conflict moreel van aard wordt – “wij zijn goed en jullie zijn fout” – hoe meer we bereid zijn democratische regels, zoals het volgen van democratische procedures of het accepteren van algemene vrijheden, aan de kant te schuiven voor ons eigen gewin. Er ontstaat een dubbele standaard voor wat geoorloofd is en wat niet, afhankelijk van welke groep de uitspraak doet of het gedrag vertoont. Daarnaast stokt de samenwerking en het zoeken naar compromissen, zodra de ander bij voorbaat al niet als legitieme politieke tegenstander wordt gezien. Mijn bevindingen suggereren dat zulke morele oordelen en dubbele standaarden een belangrijkere rol hebben gekregen in het politiek debat en zo tot democratische afbraak kunnen leiden.’
In uw proefschrift stelt u dat de polarisatie minder erg is dan meestal wordt aangenomen. Maar hoe komt het dan dat juist partijen in het midden kiezers verliezen?
‘Stemgedrag is niet hetzelfde als waarden of houdingen, die dus nauwelijks uit elkaar gegroeid zijn. Het eerste is veel veranderlijker en afhankelijk van allerlei factoren. Zo kan er in de paar dagen voor verkiezingen nog van alles gebeuren, zoals we bijvoorbeeld zagen bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen, toen een deel van de kiezers op het laatste moment overstapte van de VVD naar de PVV. Dat was niet omdat hun opvattingen over immigranten opeens drastisch veranderden die laatste paar dagen.
‘Daarnaast laat ander onderzoek zien dat mensen steeds vaker het gevoel hebben een kant te moeten kiezen. Kwesties worden zwart-wit voorgelegd, waardoor mensen als het ware naar de flanken worden gedreven, hoewel hun attitudes daar slecht worden gerepresenteerd. Hierbij spelen polarisatie door de media en door de elite een belangrijke rol.’
U spreekt veel over jongeren die conservatiever worden, maar is de term conservatief nog wel van toepassing? Is niet juist de huidige ‘progressieve elite’ de groep die zich ‘conservatief’ vastklampt aan de status quo?
‘Dat is een semantische discussie die ook in de literatuur al eeuwen gaande is en meedeint op de golven van maatschappelijke verandering. Ik baseer mij op metingen die in de wetenschap representatief zijn voor een meer conformerende houding, vaak gebaseerd op religie en/of traditie, ten opzichte van een individuelere houding, waarbij zelfbeschikking belangrijk is en (traditionele) autoriteit wordt verworpen. Dit vertaalt zich in de huidige tijd bijvoorbeeld in vragen over homoseksualiteit, abortus, echtscheidingen en euthanasie.
In een van mijn hoofdstukken kijk ik echter naar autoritaire waarden als tegenhanger van democratische waarden, en dat is niet gelijk te stellen aan conservatisme.’
Bestaan generaties eigenlijk wel? Kan je mensen überhaupt indelen op geboortejaar, en hoe bepaal je dan de afbakening van zo’n ‘generatie’?
‘De indeling is inderdaad enigszins kunstmatig. Er bestaan nog altijd meer verschillen binnen generaties dan tussen generaties. Zelf gebruik ik een indeling in cohorten, elk bestaande uit tien jaar, beginnend vanaf de oudste respondent beschikbaar in de dataset. Zo ligt de focus minder op de bekende labels en meer op gedeelde ervaringen. Onderzoek laat namelijk zien dat de collectieve context waarin mensen opgroeien wel degelijk van invloed is op waardenontwikkeling: er zijn eenzelfde soort patronen te ontdekken onder mensen die in dezelfde periode geboren zijn. Natuurlijk wordt er zo geen rekening gehouden met individuele verschillen, zoals inkomensongelijkheden, en voorkom je daar ook niet mee dat er een kunstmatige lijn wordt getrokken tussen mensen geboren in, bijvoorbeeld, 1989 en 1990.’
Is er een thema dat u zelf belangrijk vindt in uw onderzoek waarvoor naar uw mening te weinig interesse is?
‘Economische ongelijkheid. Tegenwoordig domineren thema’s over identiteit en cultuur het debat, terwijl economische verschillen nog altijd veel invloed hebben op de samenleving. Natuurlijk ben ik er zelf ook schuldig aan door mij in mijn onderzoek voornamelijk op identiteitgestuurde polarisatie te richten, maar dat is juist ook een gevolg van deze veranderende thematiek. Toch komt materiële onzekerheid vaak terug in verschillende hoofdstukken.
‘Zo zien hoger opgeleiden meer verschillen tussen zichzelf en lager opgeleiden op economisch dan op cultureel gebied, maar worden deze waarnemingen niet vertaald naar het door deze elite opgestelde beleid. Dit maakt ook dat lager opgeleiden gaandeweg eensgezinder belang zijn gaan hechten aan sociale orde en economische stabiliteit. Het feit dat goede scholing weer sterker is gaan afhangen van inkomen, maakt deze groep daarnaast alleen maar wantrouwiger tegenover de opleidingshiërarchie.
‘Tot slot blijken generatieverschillen in democratische waarden het grootst in landen die economisch de snelste neoliberale ontwikkelingen hebben doorgemaakt. Kortom, de huidige polarisatie hangt nog altijd op verschillende manieren samen met economische onzekerheden waar beleidsmatig iets aan gedaan kan worden.’
Maaike van Charante is auteur van ‘Het verdriet van de Schilderswijk’ (2021) en ‘Debat Ongewenst’ (2023).
De dissertatie van Quita Muis staat HIER “Who are those people?”: Causes and consequences of polarization in the schooled society online.
Wynia’s Week verschijnt nu drie keer per week! De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!