Polarisatie-angst is gevaarlijker dan polarisatie
We leven in een tijd waarin de term ‘polarisatie’ een bijna vreeswekkende betekenis heeft gekregen. Onlangs nog rolde SIRE, een ideële organisatie van de communicatiebranche, een landelijke campagne uit om voor de gevolgen van polarisatie waarschuwen.
‘Verlies elkaar niet als polarisatie dichtbij komt’, zoals de campagne heette, was volgens SIRE dringend nodig omdat ‘1,4 miljoen Nederlanders het contact met vrienden, familie en collega’s heeft verminderd of zelfs beëindigd omwille van meningsverschillen over actuele maatschappelijke onderwerpen’. Natuurlijk was de boodschap van de campagne niet een-op-een dat er niet fel gediscussieerd mag worden, maar wel dat je er beter bijtijds de stekker uit kunt trekken en je zegeningen kunt tellen in plaats van door te draven tot er intieme dan wel cruciale contacten definitief verstoord raken. Via allerhande spotjes, billboards, video’s en advertenties werd op z’n minst de indruk gewekt dat we tegen onszelf, en dan met name tegen onze zucht tot gelijk hebben, beschermd moeten worden, althans, als we nog een sociaal leven en wat bestaansvreugde willen overhouden.
Polarisatie werd, kortom, gepresenteerd als iets om bang voor te zijn.
Kunstmatige jubelsfeer
De negatieve sfeer rond polarisatie past in een bredere trend. De gevestigde partijen en ook de traditionele omroepen, wier profielen steeds vager worden en die steeds losser raken van hun ideologische wortels, vluchten steeds vaker in even zonnige als betekenisloze vooruitgangsmantra’s. De meest onthutsende slogan in dezen, die het imago van positivisme op de meest gratuite manier etaleert, was die van D66 bij de afgelopen Europese verkiezingen: ‘Stop stilstand. Stem vooruit.’
Maar, als gezegd, niet alleen de gevestigde politieke partijen lijken bevangen door de angst niet enthousiast en welwillend genoeg achter de samenleving te staan. Wat te denken van de zowat panische slogan ‘Wij zijn voor’ van BNNVARA? Alsof deze ooit kritische organisatie nu uit alle macht als een blijmoedig ‘ja!’ roepende omroep bekend wil staan. En alleen BNNVARA zijn constructieve burgerplicht vervult en je als niet-lid te bewijzen hebt dat je geen polariserende zuurpruim bent die in plaats van netjes ‘voor’, zoals BNNVARA, ‘tegen’ is.
Het zou allemaal lachwekkend zijn als die jubelsfeer niet zo kunstmatig is; bedacht door gezichtsloze technocraten.
Het is geen toeval dat Sigrid Kaag tijdens haar Haagse periode door diezelfde omroepwereld talloze malen is uitgenodigd, en vervolgens in een eindeloze reeks talkshows alle ruimte heeft gekregen, om Nederland en de Nederlanders op te roepen zich als een constructief lid van de Europese Unie en de internationale gemeenschap op te stellen. En gedurende haar hele ministeriële carrière benadrukte dat de beleefde en hoogstaande debatten die zij voor ogen had door ‘de verharding van het politieke klimaat’ tot haar verdriet maar niet plaatsvonden (fatsoen en optimisme als hoeksteen van een politieke moraal). Dat D66-Kamerlid Tjeerd de Groot een ON-journalist uitschold voor ‘fascist!’ en Sander Schimmelpenninck op een D66-congres nota bene over misplaatste ‘polarisatieverwijten’ sprak terwijl hij de term ‘domrechts’ met de frequentie van een lidwoord pleegt rond te strooien, zag Kaag voor het gemak even over het hoofd.
Polarisatie in het Den Uyl-tijdperk
Ruim vijftig jaar geleden was de zojuist geschetste, ideologische leegte nog ver weg. En gold het verschijnsel polarisatie, volgens Van Dale ‘de vorming van tegengestelde polen’, als een volstrekt gelegitimeerde politieke strategie. Destijds sprak men het werkwoord ‘polariseren’ met respect uit. In de tijden van PvdA-premier Joop den Uyl werden de confessionele partijen (KVP, ARP en CHU, die later gedrieën tot het CDA fuseerden) vanuit progressieve hoek gezien als obstakels naar de ‘door spreiding van kennis, macht en inkomen’ gekenmerkte heilstaat. Om die heilstaat versneld te laten aanbreken, schoof links de nuance terzijde en probeerde PvdA’er Ed van Thijn, de toenmalige strateeg van de polarisatiepolitiek, bewust twee kampen te creëren: een progressief en een conservatief kamp. Waarachter het idee schuilging dat als het politieke speelveld op die manier versimpeld zou worden, en er een binaire keuze aan het volk zou worden voorgelegd, de kiezers in meerderheid progressief zouden stemmen. En het zegenrijke werk voor de heilstaat voortaan in een gunstig gezinde Tweede Kamer naar de hoogste versnelling kon worden getild.
Wie de politieke arena van toen beschouwt, en de vergeleken met nu gemoedelijke cultuur in en rond de Kamerbankjes, kan bijna niet anders concluderen dan dat polarisatie destijds een vrij onschuldig, partijpolitiek spel was. Geen politicus raakte in paniek van het feit dat standpunten scherper werden aangezet voor politiek gewin (sterker, dat maakte het werk spannend). En geen politicus ontwikkelde de gewoonte in wetenschappelijke rapporten te duiken om het standpunt van de tegenstander zwart te maken (zo’n ijver zou gepercipieerd zijn als bizarre ontkenning van politiek-inhoudelijke verschillen). Juist vanwege de substantieel andere wereldbeelden van partijen, en hun soms diametraal andere kijk op de essenties van het leven, werden meningsverschillen veel makkelijker geaccepteerd, net als het aanwakkeren van die meningsverschillen: polarisatie.
Die nonchalance jegens polarisatie lijkt de parlementaire democratie, helaas, voorgoed te hebben verlaten.
Juist omdat de democratie niet meer gestut wordt door een palet aan levende, contrasterende, door kiezers te begrijpen ideologieën, maar gereduceerd lijkt tot een uit de lucht gevallen pot met universalistische belangen, zijn we de omgang met polarisatie verleerd. Van deze pot met belangen namelijk, een groeiende kluwen van mensenrechten en natuurrechten, is een elite gaan vinden dat het voorrang heeft boven alles. Tot gevolg hebbend dat iedereen die iets schrijft of zegt dat tegen die belangen ingaat, of er niet volledig mee strookt, al snel het verwijt krijgt ‘populist’ te zijn of ‘desinformatie’ te verspreiden. Waarna het gelegitimeerd is de discussie met die persoon niet meer te hoeven voortzetten.
Neem de huidige grimmigheid rond migratiebeperking. Het uitspreken van de wens in Nederland een restrictiever toelatingsbeleid in te voeren, en daarmee de instroom te laten dalen, wordt vrijwel meteen opgevat als een misdaad tegen de menselijkheid en komt je vrijwel onmiddellijk op de beschuldiging van ‘xenofobie’ te staan. De gevestigde partijen en dito media – die zich, zoals aangetoond, in de meest inhoudsloze slogans aan ons presenteren – zijn huiverig de problemen van een te snelle bevolkingsgroei in alle openheid te bespreken, net als de zich opstapelende wachtlijsten op de woningmarkt en in de zorg. Liever framen zij de migratie-perikelen als een logistiek vraagstuk en redetwisten zij over de falende bureaucratie dat voor meer opvangcapaciteit had moeten zorgen.
Het komt erop neer dat er twee soorten polarisatie dreigen te ontstaan: eentje die zich binnen de smalle kaders van het gewenste afspeelt en eentje daarbuiten. Waarbij de gewenste polarisatie, overdreven gesteld, alleen nog maar mag gaan over de kleur sokken die je draagt of het type behang dat je aan de muur hangt.
Weg met de achterkamertjes
Slotconclusie? Onze ‘lege’ democratieën zijn bij uitstek gebaat bij polarisatie. Dankzij het onvermoeibaar agenderen van het migratievraagstuk door de PVV stevenen we nu af op een reële keuze tussen een Nederland dat zijn soevereiniteit bewaart dan wel inlevert. Met andere woorden, migratie – dat als issue steeds hoog op de prioriteitenlijstjes van kiezers blijkt te staan – dient niet weggestopt te worden in de achterkamertjes, maar moet het hart zijn van waar de politiek de komende periode om draait!
Polarisatie-angst is dan ook gevaarlijker voor onze democratie dan polarisatie.
Hans van Willigenburg (1963) is journalist, schrijver, dichter en podcastmaker. Zijn laatste boek is de interviewbundel ‘Vrijheidsvuur’.
Wynia’s Week ligt iedere woensdag- en zaterdagmorgen bij u op de mat. De donateurs maken dat mogelijk. Wordt u ook donateur? Dat kan HIER. Hartelijk dank!