Pieter Otte, een kleine geschiedenis

Wynia WW 070225 De Wynia's
Pieter O. Wynia (jaren ’40. Foto Obbema, Sneek)

Pieter Otte Wynia zat in zak en as, die eerste maanden van 1950. Voor bijna tweeënhalf jaar was hij naar Indië gestuurd als dienstplichtig soldaat – voor wat ze ‘politionele acties’ noemden.

Het was een verloren zaak gebleken, Soekarno had zijn zin gekregen, Indië was verloren, ze waren voor niets uit hun leven in Nederland weggerukt en velen hadden het niet overleefd. Pieter Otte vond dat hij er zelf nog redelijk doorheen was gekomen. Hij was wel van hot naar her gesleept en had eindeloos patrouille moeten lopen, maar het was ook het avontuur van zijn leven geweest. Verder was er vooral de verveling en het gemis van zijn verkering, Jeltsje. En, nog erger: de oplopende twijfel of ze wel met hem verder wilde als hij eenmaal terug was.

Pieter Otte zat over alles in zak en as, terug op de boot naar Nederland. Hoe het moest met de rest van zijn leven. Zijn familie en vrienden hadden na de oorlog hun leven weer op kunnen pakken, waren getrouwd, hadden een baan, geld, een toekomst. Het land was in wederopbouw en zij maakten er deel van uit. Maar hij en zijn maten? Weggerukt uit het land, weggestuurd voor een zinloze missie. En nu kwamen ze terug. Wie zat op ze te wachten?

Het land was vol

Terwijl Pieter Otte op de boot zat voor de lange reis terug naar het vaderland was de Nederlandse regering juist bezig andere Nederlanders het land uit te krijgen. Vooral Nederlanders zoals hij: alleen lagere school, als 13-jarige uit werken gestuurd bij de boer, eens in de 14 dagen een zondagmiddag naar zijn moeder, hele nachten huilen op het stukje afgetimmerde hooizolder dat zijn kamertje was. Het was armoe en crisis, thuis konden ze zijn schamele inkomen goed gebruiken en zijn kost en inwoning goed missen. Daarna was er de oorlog. Na de oorlog moest hij alsnog in dienst. Toen Indië. En nu? Het laatste waar hij zich op verheugde was om wéér landarbeider te worden. Misschien moest hij ook maar emigreren.

Maar hoe moest het dan met Jeltsje? Jeltsje was de één na oudste dochter van Jan van Berkum, die in het midden van de oorlog de grote pachtboerderij van zijn schoonouders in het naburige dorp had overgenomen. Op zondag zaten de meisjes Van Berkum in de kerk. Er werd geloerd. De boerenknecht Pieter Otte kreeg stiekem verkering met de aantrekkelijke en levendige boerendochter Jeltsje. Haar ouders mochten het zeker niet weten, dat kwam pas later. Maar toen ze achttien was moest hij naar Indië.

Anders dan veel van zijn dienstmaten hield Pieter Otte zich verre van betrekkingen met de inlandse Indische meisjes, hoe verleidelijk ze ook waren. Hij hield zich voor wat de legerleiding ook vertelde: dat het verraderlijke duivelinnen waren, besmet met geslachtsziektes bovendien. Als de anderen op pad waren bleef hij achter en pende hij in piepklein schrift de brieven aan familie en bekenden, en aan Jeltsje natuurlijk. Maar de twijfel groeide. Zo vaak als hij schreef, zo weinig schreef ze terug. Na verloop van tijd geloofde hij er niet meer in. In de brieven aan zijn oudste broer, tevens zijn beste vriend, groeide de wanhoop. En nu was hij onderweg naar huis. Wat zou hij aantreffen? Was Jeltsje er nog wel voor hem?

Hij wilde emigreren

Bij aankomst in Nederland bleek Jeltsje er nog te zijn. Ze moesten aan elkaar wennen, maar ze herpakten hun verkering en er werd voorzichtig gesproken over een trouwpartij. Als het aan Pieter Otte lag zou hij haar meenemen naar Canada of zo, weg uit het land dat hem als klein en verstikkend voorkwam, het land dat hem geen toekomst bood, maar daar zag schoonvader niets in.

Een paar dagen na de Watersnoodramp van 1953 – de storm was voorbij, maar het was nog steeds koud en het regende – werd in een arbeidershuisje op een boerenerf, kilometers ver in de weilanden van de Friese Greidhoeke het eerste kind van Pieter Otte Wynia en zijn echtgenote Jeltsje van Berkum geboren. De dokter was al weer op weg naar huis, toen hem werd nageroepen dat er nog een kind kwam. De dokter ijlde zich terug. Op 4 februari 1953 werden Piet en Jeltsje zo volkomen onverwacht en nogal voortijdig bovendien de ouders van niet één, maar twee kinderen: behalve het meisje ook nog een jongetje: een achtmaandskind zonder nageltjes.

Een paar jaar later – er waren inmiddels nog een jongen en nog een meisje – en na nog een betrekking als landarbeider – verhuisde het jonge gezin naar het oosten van Friesland om een eigen boerderijtje te beginnen: eerst als bedrijfsleider voor rekening van Jan van Berkum, later als pachter en uiteindelijk als eigen boer met eigen grond. Er waren inmiddels nog twee kinderen, nog een jongen en nog een meisje. Toen vond de dokter het mooi geweest.

Eerherstel

Pieter Otte kon een autoritaire narrige vader zijn, altijd gekweld door zorgen en het idee dat hem tekort was gedaan. Zijn oudste zoon – die van de tweeling – was blij toen hij, amper 17, het ouderlijk huis kon verlaten.

Maar voor zijn familie, en zeker voor zijn vader, was Pieter Otte de redder van de familie-eer. De Wynia’s waren eeuwenlang redelijk geslaagde boeren, maar in de 20e eeuw sloeg het noodlot toe. Eerst was er de tuberculose die voor ziekte, dood en kosten zorgde. Toen kwam de crisis en de borgstelling die onder de hypotheek werd wege getrokken. De Wynia’s moesten bij nacht en ontij en in crisistijd bij de gratie Gods van boer arbeider worden. Maar minder dan 20 jaar later was de schande gerepareerd: er stonden weer melkbussen aan de weg bij de Wynia’s – bij Pieter Otte om precies te zijn.

De Pieter Otte uit bovenstaand verhaal zou op 4 maart a.s. 100 jaar zijn geworden (maar overleed op 9 januari 2017). Dit verhaal is Hoofdstuk 24 uit het boek ’70 Actieve herinneringen aan een gaaf gidsland’ van Syp Wynia. Het boek (368 bladzijden) is verschenen bij Uitgeverij Blauwburgwal en kost 24,50 euro (geen verzendkosten). Het boek is overal te koop, zoals HIER.