Pensioenfondsen moeten geen pinautomaat van de overheid worden maar de deelnemers op één zetten
Het is 1983. Nederland zit diep in een economische crisis, de staatskas is leeg en de Amsterdamse ‘bouwwethouder’ Jan Schaefer heeft bedacht dat het overheidspensioenfonds ABP een geschikte geldschieter is voor duizenden nieuwe woningen in de Venserpolder. Het mes snijdt aan alle kanten: meer woningen, meer werkloze bouwvakkers aan de slag, meer ruimte voor stadsvernieuwing, meer economische groei. Toch is er één belanghebbende die een veer moet laten. De (toekomstige) gepensioneerden. Het ABP gaat namelijk na politieke pressie akkoord met een lager rendement dan het pensioenfonds voor ambtenaren en leraren op de markt gekregen zou hebben.
In die tijd was het ABP nog een verlengstuk van de overheid. Het fonds kocht automatisch de staatsobligaties van de minister van Financiën. Toen het eerste kabinet Lubbers (1982-1986) minder premie wilde betalen voor de pensioenen van het overheidspersoneel om de hoge staatsuitgaven te drukken, kon het dat straffeloos doen. Jammer van het pensioengat bij het ABP.
Sinds 1996 is ABP zelfstandig. Dan kunnen zulke praktijken niet meer voorkomen. Toch?
Maatje te klein
Na de verzelfstandiging zie je een opmerkelijke beweging. In eerste instantie neemt ABP zoveel mogelijk afstand van beleggen in Nederland. Als er in Nederland belegd wordt is dat vastgoed, vooral kantoren, niet in aandelen van bedrijven. Nederland is een maatje te klein, meent men. ABP is immers een van de drie grootste pensioenfondsen ter wereld.
Maar een paar jaar geleden is de strategie opnieuw gewijzigd. Een deel van de werkende achterban is activistischer geworden (FossielVrij). In het bestuur zitten sociaal geprofileerde (vakbondsbestuurders) en politiek geprofileerde afgevaardigden (Paul Rosenmöller van Groenlinks-PvdA).
Waar eerder goed ondernemingsbestuur een cruciale prioriteit was in het beleggingsbeleid voor adequate rendementen voor de pensioengerechtigden, zie je nu meer doelstellingen opduiken: sociaal beleid, diversiteit en goede werken doen (impact) voor de samenleving. Al die doelstellingen kunnen op papier fijn samengaan, maar vanzelfsprekend is dat niet, zie het rendementsverlies op de Schaefer-woningen.
De gevolgen worden concreet. Waar ABP en de rest van de Nederlandse pensioenwereld zich jarenlang bijna vanzelfsprekend verzetten tegen bemoeienis vanuit politiek Den Haag met hun beleggingsbeleid, zie je nu een omslag van betekenis. ABP en vier andere grote bedrijfstakpensioenfondsen (Zorg en Welzijn, Bouwnijverheid en de industriefondsen PMT en PME) komen het geld nu zelf aanbieden. Ze beleggen samen zo’n 900 miljard euro.
Scheve verdeling
Een paar weken geleden zei het vijftal dat zij miljarden euro’s willen investeren in de uitbreiding van warmte- en elektriciteitsnetten. Ze stellen wel verschillende voorwaarden, zoals overheidsgaranties op leningen en een scheve verdeling van eventuele verliezen (de overheid betaalt als eerste). Het minst concreet, maar wel het meest ingrijpend, is het verlangen om een partnerschap met de overheid af te sluiten voor de lange termijn.
De ommezwaai van de pensioenwereld is des te opmerkelijker omdat hun ervaringen met de overheid als partner niet hoopgevend zijn. Een voorbeeld. De pensioenfondsen investeren van tijd tot tijd in buitenlandse infrastructuur, zoals wegen. Dat roept vragen op. Waarom niet ook in Nederland?
Na lang soebatten kwam er een proef met de financiering van de uitbreiding van de rijksweg N33. Wat maakt deze categorie belegging voor de pensioenwereld interessant? Het is pas rendabel als de opbrengsten voor de pensioenfondsen meestijgen met de inflatie. Maar na een evaluatie liet de overheid in 2013 weten: nee, dat gaan we niet nog eens doen. Dus haakte de pensioenwereld af. Juist de inflatievergoeding betaalt de toekomstige verhoging van de pensioenen om de prijsstijgingen te compenseren.
Semi-politieke rol
Zal het de komende jaren anders gaan? Resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst, maar…. De afgelopen jaren liet de overheid zich van zijn inconsistente kant zien. Voorbeeld: het Nationaal Groeifonds. Dat fonds moet veelbelovend onderzoek en bedrijvigheid helpen financieren. Het fonds is, na eerdere mislukkingen met zulke investeringsplannen, op afstand van de overheid geplaatst. Het moest geen graaifonds worden. Wat is het na drie jaar geworden? Een grabbelton.
Is de overheid in de dagelijkse praktijk een betrouwbare partner om het beste rendement te behalen voor de pensioengerechtigden? Het antwoord is: mwahh…
Maar er is ook een politieke kant. Met een partnerschap met de overheid wordt de pensioenwereld moeiteloos in een semi-politieke rol gezogen. Dan wordt het pensioenspaarvarken partner van politici met al hun wensen en verlangens waarvoor geld op tafel moet komen. Het bedrijfsleven klaagt dat zij de pinautomaat van de overheid is geworden als er weer een lastenverzwaring wordt aangekondigd. De pensioenwereld is gewaarschuwd.
Daar komt bij dat de twee grootste pensioenfondsen, ABP en Zorg en Welzijn, toch al afhankelijk zijn van politieke besluitvorming over loonafspraken en premiebetalingen.
Slechtste moment
Bovendien moet de pensioenwereld zich óók nog eens de komende jaren compleet opnieuw uitvinden om te voldoen aan de nieuwe pensioenwet. Een wet die de administratie én communicatie van de pensioenwereld op de proef zal stellen. Eventuele klachten zullen tot in Den Haag gehoord worden. De extra complicatie is dat de wet van kracht is, maar dat wetswijziging in de kabinetsformatie zeker ter sprake komt. Dus: politieke strijd. Dat is geen ideaal partnerschap.
Kortom: dit is het slechtst denkbare moment om als partner bij de overheid in bed te kruipen. Denk aan 1983. Zet rendement en pensioengerechtigden op 1.
Menno Tamminga is economisch columnist van Wynia’s Week. Eerder was hij redacteur en columnist van Het Financieele Dagblad en van NRC Handelsblad.
Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de vrijwillig betaalde abonnementen van de lezers. Doet u al mee? Doneren aan Wynia’s Week kan HIER. Hartelijk dank!