Paniek over de waterkwaliteit is nergens voor nodig. Toch zijn er boetes en procedures in aantocht
door Joost Schepel*
Eind 2027 moet Nederland voldoen aan de EU Kaderrichtlijn Water (KRW). Waarschijnlijk gaat dat niet lukken en worden we getrakteerd op gigantische EU-boetes en veel rechtszaken. Krijgt Johan Vollenbroek ook op dit dossier vrij spel?
De vervuiling van het oppervlaktewater in Nederland was in de vorige eeuw zeer ernstig. Op rivieren dreef schuim en het water stonk soms ondraaglijk. Tot 1970 was het gevaarlijk om in kanalen, rivieren en meren te zwemmen en de vissterfte was vaak massaal.
In dat jaar trad de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in werking, die voor een grote verbetering heeft gezorgd. Er kwamen zuiveringschappen en de vervuiler moest gaan betalen. Er werden rioolzuiveringsinstallaties gebouwd voor het afvalwater van huishoudens en bedrijven.
Daarnaast was een belangrijk probleem dat Nederland een delta is en via de Rijn, Maas en Eem ook het afvalwater van Duitsland, Frankrijk en België binnen kreeg. Een belangrijke internationale stap was het Rijnactieprogramma in 1978 met als doel de zalm weer in de Rijn te krijgen: als graadmeter voor de verbetering van de waterkwaliteit. Dat is gelukt, want sinds 1990 is de zalm terug in de Rijn. Volgens het rapport Milieubalans 2004 van het RIVM was de watervervuiling in Nederland toen al meer dan gehalveerd ten opzichte van 1950.
Grote consequenties
Sinds eind 2000 is de EU Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn verplicht alle EU-lidstaten de kwaliteit van hun oppervlakte- en grondwater uiterlijk in 2027 op orde te brengen. In Nederland hebben sindsdien het Rijk, de waterschappen (betere rioolzuiveringsinstallaties), de landbouw en de industrie (minder agrarische en industriële emissies) veel geïnvesteerd in het verbeteren van de waterkwaliteit. Maar kennelijk was dat allemaal niet genoeg. Ik beperk me hier tot de kwaliteit van het oppervlaktewater en de chemische toestand daarvan.
Algemeen wordt aangenomen dat Nederland – ondanks de inspanningen in de afgelopen jaren – niet in 2027 aan de eisen van de KRW zal kunnen voldoen. Dat kan grote consequenties hebben: boetes van de Europese Commissie maar ook tal van bestuursrechtelijke en civiele geschillen. Johan Vollenbroek slijpt al de messen voor de procedures.
Als je alle berichten op de (vele) websites over dit onderwerp leest, lijkt het erop dat Nederland het er de afgelopen decennia flink bij heeft laten zitten. Uit metingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in 2021 en een in opdracht van Natuurmonumenten door advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos in 2022 vervaardigd rapport, zou blijken dat minder dan 1 procent van de Nederlandse rivieren, beken en meren aan de Europese normen voldoet.
Onlangs werd dat cijfer in de talkshow Eva als onomstreden feit geponeerd en kreeg landbouwminister Femke Wiersma (BBB) de vraag hoe ze wil gaan ingrijpen. Hoewel het gaat om een dossier dat op het ministerie van Verkeer en Waterstaat thuishoort, heeft links en weldenkend Nederland kennelijk bij voorbaat de boeren als hoofdschuldigen aangewezen.
Het voorzorgbeginsel lijkt in de hele discussie een prominente rol te spelen: als risico’s niet goed kunnen worden ingeschat, zouden maar beter helemaal geen risico’s mogen worden genomen. Ook het principe ‘one out-all out’ komt vaak voorbij: wanneer slechts één stof de norm overschrijdt, luidt het oordeel meteen dat de algehele chemische toestand niet aan de eisen voldoet. Hier wreekt zich het feit dat de laboratoria steeds verfijnder meetmethoden hebben. Inmiddels kunnen zelfs vervuilingen in microgrammen (een miljoenste van een gram), nanogrammen (een miljardste van een gram) en picogrammen (een biljoenste van een gram) worden gemeten.
Op verschillende niveaus vinden regelmatige KRW-rapportages plaats. Zo blijkt uit de rapportages van het PBL dat de chemische toestand van de oppervlaktewateren tussen 2015 en 2021 aanzienlijk zou zijn verslechterd, maar geeft het PBL tegelijkertijd toe dat een vergelijking niet goed mogelijk is omdat sommige normen zijn ‘aangepast’ (lees: verder zijn aangescherpt).
Extreme normen
En inderdaad: in de Algemene maatregel van bestuur (Bijlage III van het Besluit kwaliteit leefomgeving) zijn de normen voor 45 chemische stoffen in het oppervlaktewater vastgelegd. De eenheid waarin deze normen worden gemeten, zijn microgrammen per liter water. Dat lijkt op het eerste gezicht heel redelijk. Maar een microgram is – als gezegd – een miljoenste gram en een liter water is duizend gram. Het gaat dus om eenheden van een miljardste deel (1000 keer 1.000.000) of in een percentage uitgedrukt 0,0000001.
Iedereen van zekere leeftijd en met nuchter verstand ziet en weet dat de kwaliteit van het water in de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd. Maar de paniekfabriek draait met de hulp van de media op volle toeren zodra ergens de normen zijn overschreden, terwijl je nergens leest dat die normen extreem laag zijn en dat zelfs een honderdvoudige overschrijding reuze kan meevallen. Met de huidige normen is het eigenlijk verbazingwekkend dat bijna 1 procent van de Nederlandse wateren wél aan de Europese normen voldoet.
Ik ben geen chemicus en beveel voor iedere niet-deskundige het onlangs verschenen boek Paniek om niets van Simon Rozendaal aan. Rozendaal is wél chemicus en bovendien wetenschapsjournalist. Hij geeft in zijn boek als vuistregel: ‘Maak u geen zorgen over ppb’s (één deeltje per miljard), ppq’s (één deeltje per biljoen), ppq’s (één deeltje per biljard), maar wees op uw hoede wanneer het over procenten (één op de honderd), promille (één op de duizend) en ppm’s (één deeltje per miljoen) gaat.’
Het gaat bij dit alles om de verhoudingen. Om met een door Rozendaal geciteerde benzinepomphouder te spreken: ‘Je moet geen liter benzine drinken, maar van een druppel ga je echt niet dood.’
Stop met onhaalbare doelen
Bij het oplossen van problemen geldt dikwijls de 80/20-regel. Die houdt in dat de eerste 80 procent vaak met eenvoudige middelen en tegen redelijke kosten kan worden verholpen. Als het gaat om verbetering van de waterkwaliteit hebben we die 80 procent allang gehaald. Willen we koste wat het kost naar de 100 procent toe? Het lijkt mij verstandig als Femke Wiersma samen met haar collega Barry Madlener van Verkeer en Waterstaat de extreem lage normen op dit dossier aan een kritische blik onderwerpen in plaats van onhaalbare doelen na te blijven streven.
*Joost Schepel was advocaat en directeur en eigenaar van reisbureaus.
Wynia’s Week verschijnt twee keer per week en is vrij toegankelijk, voor iedereen. Dat wordt mogelijk gemaakt door de vrijwillige abonnementen. Doet u mee? Hartelijk dank!