Overal ‘neoliberaal’ op plakken is ook een vorm van complotdenken
Pieter Heerma, CDA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer, ging bij de jongste Algemene Beschouwingen enorm te keer tegen ‘het neoliberalisme’; en hij was bepaald niet het enige Kamerlid. SP-voorvrouw Lilian Marijnissen zag het allemaal glunderend aan.
Eerder heb ik betoogd – in december 2013 in een artikel in S&D, het tijdschrift van de aan de PvdA verbonden Wiardi Beckman Stichting; een klein jaar later samen met Martin van Hees en Mark van de Velde in het boek Neoliberalisme: een politieke fictie; en in najaar 2020 in Wynia’s Week dat dit neoliberalisme helemaal niet bestaat. Behalve dan als scheldwoord gebruikt door voornamelijk linkse mensen – maar inmiddels dus ook door CDA’ers als Pieter Heerma en Hugo de Jonge alsmede door bijvoorbeeld ChristenUnie-leider Gert-Jan Segers – voor van alles en nog wat dat hen kennelijk niet aanstaat.
Complottheorie betreffende ‘neoliberalisme’
Waarom bestaat het neoliberalisme niet als werkelijk hedendaags verschijnsel? Laat ik kort enkele hoofdargumenten geven. Ten eerste is er niemand die vandaag de dag zichzelf zo noemt; het woord wordt als gezegd gebruikt om anderen of om bepaalde andere ‘stromingen’ aan te duiden en meteen te diskwalificeren.
Ten tweede maken degenen die het woord in de mond nemen, of opschrijven, zelden duidelijk wat zij ermee bedoelen. Het heeft steevast wel iets te maken met (‘doorgeschoten’) marktwerking, maar het schijnt eveneens achter de toegenomen regeldruk te zitten.
Deregulering én regulering; het kan kennelijk altijd aan ‘het neoliberalisme’ worden verweten. Het ‘neoliberalisme’ wordt verder beschuldigd van het terugdringen van overheidsinvloed maar eveneens van de verstrengeling van grote marktpartijen met de overheid (crony capitalism). De klachtenlijst is groot en uiteenlopend, en nogal eens zijn de klachten ronduit tegenstrijdig.
Ten derde wordt er meestal een soort duistere samenzwering gesuggereerd, van machtige (zaken)lieden en wetenschappers die ons arme burgers aan de meedogenloze krachten van de markt willen uitleveren. Terwijl links alom klaagt over complotdenkers, al dan niet terecht, maakt menigeen daar én op de confessionele linkerflank zich door zelf een ‘neoliberaal’ fantoom te creëren volop schuldig aan zijn eigen vorm van complotdenken.
Nieuw boek over Nederlands ‘neoliberalisme’
Onlangs verscheen het boek Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis, geschreven door Bram Mellink en Merijn Oudenampsen. Zij stellen bovenvermeld complotdenken te verwerpen. Daarom willen zij zich concentreren op concrete uitingen van ‘neoliberaal’ denken in ons eigen land.
Toch wijzen zij al meteen de in 1947 opgerichte Mont Pelerin Society (MPS) aan als een centrum van waaruit sindsdien bewust de ‘neoliberale’ denkbeelden werden en worden verspreid. Belangrijk daarbij was volgens hen het boek The road to serfdom van Friedrich Hayek, de oprichter van de MPS. Zij duiden dit (qua oplage in ieder geval) succesvolle boek aan als een ‘schotschrift’.
Zulke diskwalificerend bedoelde omschrijvingen voor publicaties van vermeende neoliberalen bezigen Mellink en Oudenampsen vaker in hun boek. Een aantal malen wordt bovendien het woordje ‘extremistisch’ toegevoegd, om te onderstrepen hoe verwerpelijk de lezer de beschreven ‘neoliberale’ denkbeelden behoort te vinden. Veel moeite om op objectief wetenschappelijke wijze te analyseren doen Mellink en Oudenampsen niet.
De beide auteurs nemen wel afstand van de in ons land gebruikelijke neiging onder aanklagers van het neoliberalisme om dit ‘verschijnsel’ te omschrijven als van buitenaf geïmporteerd. Een van hun hoofddoelstellingen, zo beweren zij, is te laten zien dat het neoliberalisme diepe historische wortels in Nederland zelf heeft en dat er in ons land een eigen vorm aan is gegeven. De auteurs willen geen ‘abstract verschijnsel’ beschrijven maar zij willen ‘neoliberale netwerken’ in kaart brengen, door in te gaan op personen en instanties die in Nederland het neoliberale denken waren toegedaan.
Grabbelton
Welk criterium hebben de auteurs dan gehanteerd om te bepalen of iemand tot een ‘neoliberaal netwerk’ behoort? We vernemen daarover niets. Wel stempelt het lidmaatschap van de genoemde Mont Pelerin Society iemand blijkbaar automatisch tot een neoliberaal (al omschrijven de leden ervan zichzelf gewoonlijk als klassiek-liberaal). En dat geldt eveneens voor het Nederlandse Comité ter Bestudering van Ordeningsvraagstukken dat ook kort na de Tweede Wereldoorlog werd opgericht.
Geleidelijk aan komen in het boek van Mellink en Oudenampsen meer en meer mensen langs die om onduidelijke redenen worden aangeduid als ‘neoliberaal’. Een kleine greep uit een (in het boek) almaar uitdijend gezelschap van Nederlanders: van de katholieke minister van Economische Zaken Jan van den Brink in de kabinetten-Drees (jaren vijftig) tot Willem Drees jr. (eerst als topambtenaar, later als DS’70-leider); van de Rotterdamse hoogleraar economie Lense Koopmans tot (PvdA’er, later minister voor de LPF) Eduard Bomhoff; van de diep-katholieke topambtenaar op Economische Zaken Frans Rutten tot aan de secretaris-generaal op Algemene Zaken Ad Geelhoed (lid van de PvdA); van de CDA-politici Ruud Lubbers en Onno Ruding via VVD’ers Frits Bolkestein en Gerrit Zalm tot en met LPF-voorman Pim Fortuyn en PVV-leider Geert Wilders (althans tot aan de bankencrisis).
Ook PvdA’ers als Arie van der Zwan en Rick van der Ploeg moeten, als we de auteurs mogen geloven, tot het neoliberale gezelschap worden gerekend. En, niet te vergeten, het wetenschappelijk bureau van het CDA, met inbegrip van ene Jan-Peter Balkenende (ja, de latere premier), alsmede het aan de VVD gelieerde wetenschappelijk bureau ten behoeve van het liberalisme, de TeldersStichting.
De lijst met vermeende Nederlandse neoliberalen die de auteurs aandragen is lang. Bij alle diversiteit hebben bovengenoemde personen één ding inderdaad gemeen: zij hebben zichzelf nooit als ‘neoliberaal’ aangeduid.
Een door de overheid maakbare markt
Voor auteurs Mellink en Oudenampsen maakt dat niet uit. Lang niet alle personen die het neoliberalisme ontwikkelden waren ‘doorgewinterde neoliberalen’, zo schrijven zij zelf. Blijkbaar kun je bijdragen aan het neoliberale denken zonder je ervan bewust te zijn dat je een neoliberaal bent. Dat kan dan als politicus maar ook als ambtenaar of als wetenschapper. Het ‘neoliberalisme’ wordt er al met al niet minder mysterieus van.
Anders dan tal van andere auteurs die het ‘neoliberalisme’ aanklagen proberen Mellink en Oudenampsen aan het begin van hun boek overigens wel het verschijnsel inhoudelijk af te bakenen. ‘Neoliberalen geloven in de grond van de zaak dat alleen een actieve overheid in staat is om het voortbestaan van de vrije markt te verzekeren.’ Zij geloven in een ‘door de overheid maakbare markt’ en beschouwen economen als beleidsadviseurs die de overheid daarbij kunnen adviseren. Deze ‘neoliberalen’ onderscheiden zich hierin van de klassiek-liberalen die geen actieve rol voor de overheid op de markt zien weggelegd.
Dit type neoliberalisme dateert van de jaren vlak voor en vooral na de Tweede Wereldoorlog. De personen uit deze tijd waaraan het wordt toegeschreven meenden dat de Grote Depressie van de jaren dertig duidelijk had gemaakt dat de markt soms tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen. Om een crisis te doorstaan maar ook om te voorkomen dat monopolies en kartels de voor een goed functionerende markt broodnodige concurrentie om zeep zouden helpen.
Een enkeling onder de genoemde personen heeft inderdaad – in die tijd! – gespeeld met de gedachte zijn opvattingen aan te duiden als ‘neoliberalisme’. De Chicago-econoom Milton Friedman is zo iemand. Mellink en Oudenampsen halen dan ook gretig een essay uit 1952 aan waarin Friedman zich als neoliberaal presenteert. Maar anders dan zij suggereren was het verre van een algemeen aanvaarde naam. De meest gebezigde en zeer toepasselijke naam is: Ordoliberalisme. Dat dit soms ook wel met ‘neoliberalisme’ aangeduide verschijnsel heeft bestaan is geen nieuws; ook niet voor ondergetekende. Zowel in mijn S&D-artikel als in het boek met mijn twee mede-auteurs uit 2014 is dit ‘Ordoliberalisme’ beschreven.
Etikettenplakkerij
Hayek noch de Mont Pelerin Society heeft zichzelf echter ooit ‘neoliberaal’ genoemd. Toch wemelt het boek van Mellink en Oudenampsen van de zinsneden waarin dit wel wordt gesuggereerd, compleet met citaten. Daarmee wordt de indruk gewekt dat Hayek en zijn Mont Pelerin Society het etiket ‘neoliberaal’ wel degelijk zelf gebruikten. De oplettende lezer zal echter steeds zien dat de woord neoliberaal of neoliberalisme géén deel uitmaken van de citaten; zij staan niet in maar voor de aanhalingstekens.
Deze misleiding zou nog tot daaraan toe zijn indien de auteurs hun poging tot definitie van het neoliberalisme consequent hadden gehanteerd. Maar naarmate het boek vordert verschuift de impliciete inhoud van het neoliberalisme dat de auteurs als criterium hanteren. Algauw is élke voorstander van marktwerking zonder meer een ‘neoliberaal’.
In de jaren zestig komen daar bij de voorstanders van een zuinig opererende overheid; dit is de reden dat Drees jr. – als persoon en in zijn politieke opvattingen het toonbeeld van zulke zuinigheid – ineens ‘neoliberaal’ heette te zijn. In de jaren zeventig krijgt iedereen die zich verzette tegen het streven van Den Uyl en de zijnen om de overheid zich werkelijk overal mee te laten bemoeien, van de auteurs het etiket ‘neoliberaal’ opgeplakt.
En zo gaan de auteurs maar door: van Lubbers cum suis die in de jaren tachtig de volstrekt uit de hand gelopen overheidsfinanciën op orde trachtten te brengen tot degenen die later bepaalde diensten wilden privatiseren of verzelfstandigen. Van economen uit de ‘public choice’-school – die stelt dat ook ambtenaren hun eigenbelang volgen, voorop de uitdijing van het apparaat dat zij onder zich hebben – via de voorstanders van het New Public Management – die stellen dat overheidsdiensten als een bedrijf dienen te worden gerund – tot aan libertariërs – een ideologische stroming die stelt dat ook veel kerntaken van de overheid – waarvan klassiek-liberalen vinden dat ze door de staat moeten worden verricht – beter door individuen en hun verbanden zelf kunnen worden uitgevoerd.
Gebrek aan historisch besef
Duizelt het u al? Dat is dan volkomen terecht, want het Nederlandse ‘neoliberalisme’ van Mellink en Oudenampsen bestaat uit een brij van verschillende, maar door hen amper of geheel niet onderscheiden denkrichtingen en stromingen. Wanneer zij liberalen of libertariërs eronder scharen is het individualisme een kenmerk; wanneer zij christendemocraten (of hun voorlopers uit de KVP en de ARP) eronder scharen zijn ineens polderen en het corporatisme kenmerken van hetzelfde ‘neoliberalisme’.
Dat het nuttiger is te onderkennen dat bijvoorbeeld het liberalisme of het (politiek) katholicisme zo hun eigen geschiedenis en ideologische wortels hebben, ontgaat de auteurs. Mellink en Oudenampsen geven er ook geen blijk van kennis te bezitten over hoe er in zulke stromingen werd gedacht, en dat de wortels ervan vaak heel wat verder terug reiken dan tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw.
Een voorbeeld vormt de bezitsvorming waarop de Katholieke Volkspartij (KVP) in de jaren vijftig hamerde. De auteurs zien hierachter de hand van het ‘neoliberalisme’, in een poging het socialisme de voet dwars te zetten. Geen moment refereren zij aan de oude traditie onder katholieke politici om niet in de overheid maar in de zelfwerkende maatschappelijke verbanden de kracht van een samenleving te zoeken. Ook beseffen zij blijkbaar niet dat privaat bezit al in het negentiende-eeuwse politiek-katholieke denken als een der hoekstenen van de samenleving gold.
Verborgen tweestrijd
Mellink en Oudenampsen staren zich letterlijk blind op het ‘neoliberalisme’. Overal waar zij verzet zien tegen het uitbreiden van de overheidsmacht roepen zij: ‘neoliberalisme’! In hun obsessie met dit (vermeende) verschijnsel ontgaat hen de rijkdom en verscheidenheid achter alles dat zij met het etiket hebben getooid. Af en toe wisselen zij de benaming af met ‘conservatief’; een aanduiding die zij al evenmin nader omschrijven maar telkens opduikt als zij zich ergeren als iemand niet meeging met de zo mooie plannen die links voor de maatschappij in petto had.
Is er dan niets dat het boek van Mellink en Oudenampsen de moeite waard maakt? Toch wel. Wie alle etiketten die de heren hebben zitten plakken verwijdert, of erdoorheen tracht te lezen, ontwaart een op zich niet onaardige beschrijving van de worsteling tussen Keynesianen en Hayekianen in Nederland, oftewel tussen voorstanders van (nog meer) overheidssturing in de economie en degenen die menen dat de markt veelal beter de wensen van de burgers kan bedienen. Het is lang niet allemaal nieuw, het had soms veel grondiger uitgediept kunnen worden – etiket eraf, inhoud erin! – maar al met al worden toch enkele alternatieve ideeën voor de verzorgingsstaat aan de vergetelheid onttrokken.
Zelf vond ik het leukst een aantal posters uit het eerste fotokatern ontleend aan het tijdschrift Burgerrecht. Deze posters beeldden vaak prachtig uit hoe een albemoeiende overheid burgers en bedrijven kan en zal verstikken. De auteurs zullen ze met minder waardering uit de archieven hebben opgediept…
Tenslotte
Mellink en Oudenampsen doen pogingen uit de jaren vijftig om ‘neoliberale’ ideeën te promoten af als ‘opzichtige intriges’ (p. 49). Hoe verhoudt zich dat tot hun eigen pogingen om hun boek vandaag de dag in de schijnwerpers te duwen?
In augustus schreven beide auteurs een artikel in De Groene over Hayek, volgens hen dus dé man achter het internationale ‘neoliberalisme’. In dit artikel – en op de cover van het weekblad – omschrijven zij de wetenschapper van Oostenrijkse komaf als ‘de Lenin van het neoliberalisme’.
Voor een gemiddelde Groene-abonnee is dat misschien geen belediging. Maar het gelijkstellen van de vriendelijke, bedaarde wetenschapper Hayek aan de ordinair op al zijn tegenstanders scheldende en de vooral bloeddorstige eerste dictator van de Sovjet-Unie getuigt of van kwade intenties óf van een onvoorstelbaar onbenul over wat Lenin in slechts een paar jaar heerschappij over Rusland en de andere gebieden waar het communisme toen reeds voet aan de grond kreeg aanrichtte. Aan economische ravage maar bovenal met moordpartijen en terreur bedreven door het Rode Leger en de Tsjeka (de voorloper van de KGB).
Niet alleen in ideologisch opzicht, ook als mens was Hayek een volstrekte tegenpool van Lenin. Maar wie het etiket ‘neoliberaal’ krijgt opgedrukt mág kennelijk niet deugen, ook als daarvoor met de feiten een loopje moet worden genomen.
Bram Mellink en Merijn Oudenampsen, Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis. Boom Uitgevers.