‘Opa, je krijgt gelijk’

ef47ff2a-6c90-11eb-a9a1-02d2fb1aa1d7
Mag de premier mag twee termijnen blijven?

“Opa, je krijgt gelijk. Er komt toch een correctief referendum. De Eerste Kamer is akkoord.”

“Halve bak. Met veel mitsen en maren. Dat is niet wat het moet zijn.”

“Hoezo niet?”

“Op de eerste plaats zijn er uitzonderingen op wat jij nu een ‘correctief referendum’ noemt, waar de Eerste Kamer mee akkoord is gegaan. Zoals de koning. Over de koning mag niet per correctief referendum worden beslist. Waarom eigenlijk niet? Waarom zou het volk niet zelf mogen beslissen of het al of niet een koning wil? Moet er dan eerst een revolutie komen? De Grondwet. Waarom zou het volk de Grondwet niet mogen wijzigen terwijl de Tweede Kamer dat wel mag? In een democratie kunnen zogenaamde volksvertegenwoordigers nooit meer rechten hebben dan de bevolking zelf. Daar zijn ze immers van afgeleid. De begroting. Waarom zou het volk in een democratie niet mogen beslissen over de verdeling van de centen?”

“Omdat het volk dat niet kan?”

“Onzin. In Zwitserland kan het al meer dan een eeuw. In Zwitserland kan het volk het kiesstelsel wijzigen, de begroting wijzigen, belastingen afschaffen of verhogen. Waarom kan dat bij ons niet?”

“Je kunt ons volk toch geen begroting laten maken.”

“Dat hoeft ook niet. Een correctief referendum is achteraf. Het woord ‘correctief’ wil zeggen dat het een correctie betreft op wat er al is. De regering maakt de begroting. Het volk kan daar dan via een correctief referendum iets aan veranderen. Ook wanneer het parlement de begroting van het kabinet al zou hebben goedgekeurd.”

“Ik heb niet eens zin een begroting te lezen. Laat staan dat ik zou kunnen beoordelen of het allemaal klopt wat erin staat.”

“De Nederlandse bevolking bestaat niet enkel uit onverschillige onbenullen. Je zult er heel wat meer economisch geschoolden tussen vinden dan bij de overheid.”

“OK. Ik ben dus een onverschillige onbenul.”

“Het kan geen kwaad om als jonkie ergens iets over te leren voordat je het als oninteressant afkeurt.”

“Goed. Wat is er dan nog meer dat niet zou deugen behalve die uitzonderingen?”

“De uitkomstdrempel.”

“Wat is dat?”

“Dat is het minimum aantal mensen dat zich bij een correctief referendum tegen een bepaald voorstel of wet heeft uitgesproken. Wanneer dat aantal mensen lager is dan de uitkomstdrempel, dan geldt de uitslag van het correctief referendum niet.”

“En waarom deugt die uitkomstdrempel dan niet?”

“Omdat die te hoog is.”

“Hoezo te hoog.”

“Dat zal ik je haarfijn uitleggen. Geef me eerst een kop koffie.”

“Natuurlijk. Alsjeblieft, opa.”

“Wil je het volk over iets laten beslissen, dan moet je natuurlijk weten hoeveel mensen representatief zijn om hun mening te beschouwen als zijnde de mening van een volk. Om dat uit te rekenen kun je werken met een uitkomstdrempel. Die moet je niet te laag leggen, want in dat geval zou de uitkomst van de rekensom niet representatief genoeg zijn om als mening van een heel volk te beschouwen. Maar je moet de uitkomstdrempel ook weer niet te hoog leggen. Dan stelt een correctief referendum in de praktijk niets meer voor. Want in dat geval zullen maar weinig wetsvoorstellen daadwerkelijk worden getorpedeerd via een correctief referendum. Waar het om gaat is dat een substantieel deel van de kiesgerechtigde bevolking zich dient uit te spreken.”

“Wat is dat, een substantieel deel van de kiesgerechtigde bevolking?”

“Dat is dus het probleem. Al voordat deze kwestie in de Eerste Kamer kwam, was al beslist dat de

uitkomstdrempel voor een geldig correctief referendum minstens een derde van alle kiesgerechtigden moet zijn. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) telt Nederland ruim dertien miljoen kiesgerechtigden. Een derde daarvan is 4,3 miljoen. Dat zou dus inhouden dat ten minste 4,3 miljoen mensen tegen moeten stemmen om een wet achteraf te wijzigen. Ook al zouden de nee-stemmers in absolute zin een ruime meerderheid hebben. Verschillende leden van de Eerste Kamer hadden daar moeite mee. Ze vonden de uitkomstdrempel te hoog. GroenLinks stelde voor de referendumwet terug te sturen naar de Tweede Kamer en de uitkomstdrempel aan te passen. Maar dat voorstel haalde het niet, want het zou vele jaren vertraging tot gevolg hebben. Kutsmoesjes noem ik dat.”

“Waarom?”

“Al een halve eeuw wordt er gedelibereerd over een mogelijk correctief referendum. Dan kan nog best wat extra tijd genomen worden om, àls het er dan van kan komen, dat ineens goed te doen.

Ook de PvdA ging de hoge uitkomstdrempel te ver. Senator Ruud Koole noemde het wetsvoorstel “een fopspeen” die “getuigt van wantrouwen in burgers”. Gelijk had ‘ie. Om te beginnen moet je niet uitgaan van het aantal kiesgerechtigden, stemgerechtigden, maar van het aantal mensen dat in de praktijk daadwerkelijk gaat stemmen. Iedereen is in Nederland vrij om al of niet te gaan stemmen. Wanneer je niet gaat stemmen, tel je niet mee bij de verkiezingsuitslag. Dan hoor je evenmin mee te tellen bij de berekening van de uitkomstdrempel. Bij de verkiezingen van 2017 zijn ruim 10 miljoen mensen gaan stemmen. Een derde van 10 miljoen is 3,3 miljoen. Niet 4,3 miljoen. Die 3,3 miljoen is nog steeds te hoog als uitkomstdrempel.”

“Hoe weet je dat?”

“Omdat ik me informeer, meneer. Zwitserland heeft al meer dan anderhalve eeuw ervaring met een correctief referendum. Belangrijk zijn de spelregels. Slechte of oneerlijke referenda werken averechts en leiden enkel tot apathie en cynisme onder de burgers. Tijdens een Zwitserse studie uit 2017 zijn landelijke referenda systematisch met elkaar vergeleken. De conclusie is helder: voorbij een opkomst van 25 tot 30% neemt de representativiteit van het referendum niet op noemenswaardige (en niet altijd significante) wijze toe met nog hogere opkomst. Er is dus vanuit dit oogpunt geen reden voor een veel hogere opkomst dan 25-30%. Eerder liever een zelfs nog lagere uitkomstdrempel. Dat kun je allemaal vinden in het artikel “Referendum wordt Tantaluskwelling bij te hoge uitkomstdrempel” van Tom van der Meer van 4 december 2020. Daar kun je verder lezen, dat dit beeld wordt bevestigd door de recente ervaringen met correctieve referenda in Nederland. En dat Henk van der Kolk van de Universiteit Twente laat zien dat zowel in 2016 als in 2018 de uitkomst van het referendum in grote mate correspondeerde met opvattingen onder de gehele bevolking. “Voor representativiteit volstaat een opkomst van 25 a 30%, en dus een zelfs nog wat lagere uitkomstdrempel. De meerwaarde van een hogere drempel is nihil.” Zo schrijft Tom van der Meer. Als je uitgaat van een opkomst van 30% van alle kiesgerechtigden, dan praat je over 30% van dertienmiljoen = 3.900.000 kiesgerechtigden. De helft daarvan is 1.950.000. Stemmen meer dan 1.950.00 mensen tegen een wetsvoorstel, dan is dat de uitslag van een geldig correctief referendum. Bij 25% opkomst kom je al tot een rechtsgeldig correctief referendum als je 13 miljoen x 25% = 3.250.000 : 2 = 1.625.000 + 1 tegenstemmers hebt.

Dat is bijna een derde van die 4,3 miljoen, die thans in het door de Tweede Kamer al aangenomen wetsvoorstel voor een correctief referendum als minimum aantal tegenstemmers staat. Zo zie je, die 4,3 miljoen is een belachelijk hoge, onrealistische uitkomstdrempel. Een fopspeen inderdaad.”

“Waarom wilde de Tweede Kamer die hoge uitkomstdrempel?”

“Dat zal ik je zeggen. Ik lees voor uit een artikel te vinden op de website van “Meer democratie“ uit 2020 getiteld: “Tweede Kamer keurt bindend referendum goed met veel te hoge uitkomstdrempel”:

“Op dinsdag 22 september heeft de Tweede Kamer ingestemd met de grondwetswijziging die het bindende correctieve referendum mogelijk maakt. “Daar zijn we als Meer Democratie op zich blij mee. Maar op het laatste moment is er een veel te hoge uitkomstdrempel ingevoegd. We zijn hier heel erg teleurgesteld over, omdat het nu bijna onmogelijk wordt om een referendum ‘te winnen’“, zegt woordvoerder Niesco Dubbelboer. “Wij roepen de Eerste Kamer op aanpassingen te eisen.”

Eerst het referendum veranderen en dan tegenstemmen…

Op het laatste moment heeft de ChristenUnie een amendement ingediend om te zorgen dat er een uitkomstdrempel van 50% gaat gelden bij het referendum. Dit betekent dat een uitslag van een referendum alleen geldig is als de meerderheid die tegen stemt, tegelijk minimaal de helft van de opkomst bij de laatste verkiezingen omvat. Bij de laatste Kamerverkiezingen was de opkomst 82 procent. Dus als 60 procent bij een referendum tegen stemt, dan moet de opkomst bijna 70 procent bedragen om het referendum geldig te laten zijn. Dat is in de praktijk een hele hoge en oneigenlijke drempel. “Het maakt nogal een verschil of mensen gaan stemmen voor verkiezingen waarbij het totale beleid voor 4 jaar wordt bepaald, of voor één enkel onderwerp bij een referendum.”

Net zo erg is hóe dit amendement aangenomen werd. De notoire tegenstanders van het referendum (VVD, CDA, SGP) hebben voor dit amendement van de ChristenUnie gestemd om vervolgens na aanname van het amendement, toch tegen de gehele referendumwet te stemmen. “Mensen worden terecht boos van dit soort machtspolitiek cynisme. Als Meer Democratie weten we dat de Haagse politiek pervers kan zijn, maar we zijn hier toch verbijsterd over.”

De stemming werpt ook een vreemd licht op het stemgedrag van D66. Zij hebben als ‘pro-referendum’ partij met de anti-referendumpartijen voor dit amendement gestemd. Als ze dat niet hadden gedaan, was het amendement niet aangenomen. “Het is ons een raadsel waarom D66 voor deze hoge drempel heeft gestemd. Het was niet nodig om een meerderheid te krijgen voor de gehele wet, want die was gewoon aanwezig.”

Overigens stemde ook 50PLUS voor dit amendement, wat aantoont dat de liefde voor het referendum sterk hing aan de net vertrokken voorman Henk Krol.

Nederland krijgt hiermee wereldwijd gezien een van de hoogste drempels voor de geldigheid van referenda. En dat terwijl het om een beperkte vorm van referendum gaat. De grondwet, de monarchie, de begroting en de belastingen en – nu ook voor het eerst – internationale verdragen zijn uitgezonderd van referenda. “Blijkbaar blijft demofobie – de angst voor het volk – een overheersende tendens in Den Haag”.

Bij verkiezingen gelden geen opkomst- of uitkomstdrempels. De uitslag is altijd geldig, hoe laag de opkomst ook is. “Vervolgens wordt die opkomst opeens als een absolute eis gehanteerd voor de geldigheid van een referendum. Ironisch genoeg hebben de huidige coalitiepartijen op dit moment zelf ook minder dan 50% van de stemmen – namelijk 49,3%. Zijn hun besluiten dan opeens ook allemaal ongeldig?”

Van uitkomstdrempels wordt wel eens gesteld dat ze – in tegenstelling tot gewone opkomstdrempels – minder snel leiden tot boycotacties (oproepen om niet te gaan stemmen). Maar ze hebben wel andere nadelen. “Deze drempel is zo hoog dat de regering er vaak op zal gokken dat een eventueel referendum wel zal mislukken en ze toch hun zin doordrijven. Een andere tactiek is bewust geen campagne voeren, zodat burgers niet gemobiliseerd worden om te stemmen. Deze uitkomstdrempel geeft dus een prikkel om het publieke debat uit de weg te gaan.” “

“Politieke spelletjes dus?”

“Zoals zo vaak. Ook de Partij van de Arbeid heeft overigens op 22 september 2020 vóór gestemd, toen deze grondwetswijziging aan de orde kwam. Anders dan senator Ruud Koole van diezelfde PvdA later – volstrekt terecht – in de Eerste Kamer deed. Je ziet het vaker dat leden van dezelfde partij in de Eerste Kamer anders stemmen dan in de Tweede Kamer. Het heeft volgens mij ook te maken met het gebrek aan ervaring of zelfs het gebrek aan intelligentie en gezond verstand van sommige leden van de Tweede Kamer.”

“Dat is nogal wat. De Tweede Kamer is de officiële wetgever van Nederland. Je mag toch hopen dat daar verstandige mensen zitten die weten waar ze aan begonnen zijn. Hoe kom je op het idee dat ze misschien niet bekwaam genoeg zijn?”

“Ook dat kan ik je uitleggen. Op 23 januari 2021 verscheen een bericht op internet met de kop: “Rekenkamer: parlement maakt steeds dezelfde fouten.” Het bericht betrof een vraaggesprek van Arno Visser, president van de Algemene Rekenkamer, niet de eerste de beste, met het blad Trouw.

Ik citeer uit het bericht wat Visser zei: “De Tweede Kamer neemt onvoldoende tijd om wetten en besluiten van tevoren goed te beoordelen. Dat geldt ook voor de Eerste Kamer. Reflectie achteraf ontbreekt eveneens, behalve als er een parlementair onderzoek wordt gedaan.” Als Kamerleden onvoldoende kennis verzamelen over de gevolgen van de plannen die zij goedkeuren, kunnen ambtenaren hun taak niet aan. Vervolgens raakt de burger teleurgesteld, betoogt Visser. Hij reageert op de kinderopvangtoeslagaffaire en het onderzoek waar de Tweede Kamer nog mee bezig is naar problemen bij uitvoeringsorganisaties, zoals de Belastingdienst, uitkeringsorganisatie UWV en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

Het rapport over uitvoeringsorganisaties verschijnt naar verwachting eind februari. Volgens Visser, die het hoogste controleorgaan van de regering leidt, zou de Tweede Kamer vaker eigen onderzoek moeten doen. Lessen uit het verleden zou het parlement ter harte moeten nemen, omdat in conclusies van eerdere onderzoeken volgens hem een patroon zit. “De informatievoorziening aan de Kamer is niet op orde, er is onvoldoende kennis van zaken over de uitvoering van wetten en er wordt hals over kop gereorganiseerd. Het parlement moet er dus op letten deze fouten niet meer te maken, maar tot nu toe gebeurt het wel”, aldus de president.”

“Zo!”

“Daar kun je het dan mee doen. Onvoldoende kennis van zaken en steeds dezelfde fouten maken. Kamerleden mogen misschien de beste bedoelingen hebben, maar zijn dan kennelijk niet al te slim, worden niet goed genoeg geïnformeerd. Ik ben razend benieuwd naar dat eind februari verschijnend rapport over uitvoeringsorganisaties.”

“Ja, ik nu ook.”

“In Elsevier Weekblad van 9 januari 2021 verscheen een groot stuk van Arno Visser. Ik citeer daaruit:

 “Deskundigheid en ervaring zijn in elk vak en bij iedere beroepsgroep gewaardeerde kwaliteiten. Waarom zou dat niet gelden voor het openbaar bestuur? Toch is de verwachting – op basis van de

kandidatenlijsten – dat na 17 maart een derde van de zittende Kamerleden vertrekt. Bij elke andere organisatie zou dat zorgen baren. Maar uit de gegevens van vertrekkende Kamerleden sinds 2006

blijkt dat steeds vaker ervaren Kamerleden vertrekken. In 2017 keerden 87 leden niet terug in de Kamer of schoven door naar het kabinet. Daarmee verdween cumulatief 438 jaren aan parlementaire ervaring. Die trend is sinds het begin van deze eeuw stijgende. De vernieuwingsdrang van politieke partijen leidt elke vier jaar tot groeiende afname aan parlementaire kennis en ervaring. Maar niet alleen bij de controlerende macht is dat het geval. Voor ministers en staatssecretarissen geldt hetzelfde. Ook hoge ambtenaren zijn in een carrousel van de Algemene Bestuursdienst beland waarin maar één zekerheid bestaat: ‘Binnenkort doe je iets anders, op een ander terrein bij een ander ministerie’”.

“Groeiende afname van kennis en ervaring door vernieuwingsdrang. Dat lijkt me niet best.”

“En dan zijn er nog politici die dat juist toejuichen. Sigrid Kaag bijvoorbeeld. Die wil dat een premier niet langer dan twee termijnen dient. “Ik vind het nooit gezond als mensen zo lang hetzelfde willen blijven doen”, zei ze. Wat een idiote onzin. Wanneer je ergens lang in dienst bent, wordt dat juist geapprecieerd en krijg je een jubileumuitkering. Angela Merkel is al 16 jaar een alom gewaardeerde Bondskanselier. Beatrix was 33 jaar koningin van Nederland. Elizabeth II is zelfs al 59 jaar koningin van Groot-Brittannië. Toon Hermans speelde 40 jaar lang met groot succes zijn One Man Shows. En ik speel al meer dan 20 jaar opa. Geef me nog maar ‘n kop koffie.”