Oorlog zonder einde
Vanaf 2001 doet Nederland al mee aan buitenlandse militaire missies ter bestrijding van het terrorisme, onder de paraplu van de NAVO en achter de brede rug van de Verenigde Staten. Nederland neemt sinds 2001 deel aan missies in Afghanistan, deed na de Amerikaanse inval in Irak in 2003 mee aan een stabilisatiemissie en nam met F16’s deel aan de NAVO-aanval op Libië in 2011. Onderhands was Nederland betrokken bij de destabilisatie van het Syrië van president Bashar al-Assad. De Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie in Irak, begonnen in 2014, loopt in 2020 en 2021 door. Twee decennia na de aanslagen op de Twin Towers in New York is Nederland nog steeds militair aanwezig in Irak en Afghanistan.
Nederland volgt de Verenigde Staten
Het westerse machtsblok waar Nederland deel van uitmaakt staat onder aanvoering van de Verenigde Staten, die zeggen wereldwijd democratie te verdedigen. De Amerikaanse politicoloog Hans J. Morgenthau observeerde in 1967 in Politics among nations. The struggle for power and peace: ‘the true nature of the policy is concealed by ideological justifications and rationalizations’. En inderdaad, ook in Nederland noemen politici de belangen die bij de buitenlandse politiek een rol spelen doorgaans niet. De Nederlandse politicoloog Alfred van Staden schetste deze situatie als volgt: ‘De Nederlandse politieke cultuur schrijft als het ware voor dat een debat wordt gehouden in termen van algemene waarden, zoals individuele vrijheid en mensenrechten, democratie, algemeen welzijn en gelijkheid.’
De politieke cultuur moet verhullen dat Nederland niet veel te kiezen heeft. De regering verpakt de inzet van onze militairen doorgaans in een humanitair omhulsel. Nederland opereert het liefst onder dekking van een resolutie van de VN veiligheidsraad. Maar de inzet komt bottom line meestal neer op een dienstverlening aan de VS. Het maakt daarbij niet veel uit wie in Washington president is: Obama gaf net zo veel geld en middelen uit aan oorlogsvoering als George W. Bush.
Journalist Glenn Greenwald beschrijft dat op buitenlandpolitiek terrein een ‘ruling coalition’ bestaat van Democraten en Republikeinen, waaronder neoconservatieven die niets moeten hebben van Trump’s America First retoriek. Deze coalitie is vervlochten met het militaire- en veiligheidsapparaat in Washington en met de Amerikaanse defensie-industrie. Zowel Obama als Donald Trump deden de verkiezingsbelofte troepen uit Afghanistan weg te halen, maar eenmaal aan de macht kwam van terugtrekking of troepenreductie niet veel terecht.
Gebrekkige rechtvaardiging
Al twee decennia is de rechtvaardiging voor militaire missies die de Nederlandse regering geeft min of meer hetzelfde: terrorisme van Al Qaida en vergelijkbare groeperingen bestrijden bij de bron, stabiliteit brengen in islamitische landen waar anders terroristen floreren en het uitdragen van mensenrechten en democratie.
In Afghanistan bouwen we naar eigen zeggen een veilig land op met een functionerend leger en politie. In Irak gingen we meehelpen democratie te brengen. De Libische leider Khadafi dreigde ‘zijn eigen bevolking te vermoorden’ en moest gestopt. In Syrië moest het Westen wat doen tegen dictator Assad, zo vonden ook Nederlandse politici van partijen als PvdA en GroenLinks die in 2003 nog fel gekant waren tegen het onttronen van Saddam Hoessein in Irak.
Er zijn volop tekortkomingen in deze rechtvaardigingen aan te wijzen. Khadafi en Saddam Hoessein waren seculiere dictators die eerder de aartsvijanden waren van Al Qaida-achtige groeperingen. Afghanistan zou volgens de VS zonder westerse aanwezigheid weer een schuilplaats voor Al Qaida terroristen zijn, maar ‘bondgenoot’ Pakistan is ook een schuilplek voor terroristen – en Al Qaida-leider Osama Bin Laden zat jarenlang verscholen in een villa in Abbottabad.
Destabilisatie van Syrië
Het westerse beleid om de Syrische dictator Assad ten val te brengen valt moeilijk uit te leggen in termen van bestrijding van islamitisch extremisme. Een dergelijke interventie verkopen Amerikaanse, Britse én Nederlandse politici dan door te hameren op gruwelijkheden en de unieke verantwoordelijkheid van het Westen om in te grijpen. De retoriek raakt snel sleets. Zoals George Orwell schreef in Politics and the English language:
‘When one watches some tired hack on the platform mechanically repeating the familiar phrases – …, atrocities, iron heel, bloodstained tyranny, free peoples of the world, stand shoulder to shoulder – one often has a curious feeling that one is not watching a live human being but some kind of dummy.’
De VS, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk steunden en trainden na 2011 in het Syrië van Assad rebellengroepen die uit Soennitische extremisten bestonden. Dat Nederland geld en ‘non letale’ goederen – waaronder kogelvrije voertuigen – gaf aan extremistische groeperingen als de Syrische strijdgroep Jaish al-Fatiheen is door Ghassan Dahan en Milena Holdert vakkundig beschreven. De Nederlandse financiële en materiële steun aan Syrische extremisten ondergraaft het argument van bestrijding van islamitisch terrorisme.
Han ten Broeke, voormalig buitenlandwoordvoerder van de VVD en momenteel politiek directeur van denktank HCSS, probeerde 4 januari 2020 op Twitter de Nederlandse steun aan Soennitische extremisten weg te redenen als ‘Nederland deed iets marginaals met Toyota’s’. André Nollkaemper, hoogleraar internationaal recht aan de UvA en tevens volkenrechtelijk adviseur van minister Blok, was achteraf uiterst kritisch dat Nederland in het geheim ‘non-lethal assistance’ gaf aan gewapende groeperingen in Syrië die mensenrechten schonden en samenwerkten met Al-Qaida. Vooraf was hij van het hele programma trouwens niet op de hoogte gesteld.
Wat wil Nederland bereiken?
Bij majeure beslissingen als de inzet van militairen buiten Europa mag de kiezer een doelstelling verwachten. Wat gaat Nederland doen, wat denkt het te bereiken en wanneer is het doel bereikt – zodat de missie of interventie kan stoppen. In 2001 deed premier Wim Kok met enige tegenzin mee aan de NAVO-operatie Enduring Freedom en de missie ISAF van de Verenigde Naties in Afghanistan. De Nederlandse participatie aan de internationale militaire missie zou de internationale rechtsorde bevorderen en bijdragen aan de wederopbouw van Afghanistan. Nederlandse troepen zouden geen of zo min mogelijk gevechtshandelingen verrichten.
Over de gevechtstaken van Nederlandse F16’s in Afghanistan zei Kok destijds op 22 december 2001 tegen de Volkskrant: ‘Een beetje bijstand vanuit de lucht. Een beetje schieten uiteraard. Laten we hopen dat het niet nodig is.’
Dit gebeurde destijds op verzoek van de door de VS in de hoofdstad Kaboel geïnstalleerde Afghaanse interim-regering. Het verjagen van de Taliban en Al Qaida uit Afghanistan was in elk geval het verklaarde doel van de VS. Op 20 mei 2020 ontving de Tweede Kamer een voortgangsrapportage van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. De VS zijn in 2018 begonnen met vredesonderhandelingen met de Taliban, memoreren ze. Tegelijk schrijven ze: ‘het afgelopen jaar was de veiligheidssituatie in Afghanistan onveranderd slecht. De Taliban wisten niet alleen geleidelijk terrein te winnen (…..) maar ook de bestuurlijke macht en invloed over de bevolking te vergroten.’
Behoud bondgenootschap
Als we door de window dressing heen kijken dan zijn de uitdrukkelijke verzoeken van de VS en het behoud van het bondgenootschap met de VS de meest dwingende reden om steeds Nederlandse militairen naar Afghanistan, Irak en andere plekken te sturen. Dat is niet vreemd. De latere minister van Buitenlandse Zaken onder Balkenende Ben Bot beschreef in 1984 al dat een klein land als Nederland geen eigen beleid kan ontwikkelen in de internationale politieke verhoudingen: ‘Het handhaven van een eigen lijn, het handhaven van vaste uitgangspunten of principes is meestal een illusie, al zat dat nooit zo openlijk worden toegegeven.’
‘Oorlogvoering is permanent geworden’
Hoewel Nederland al zo’n 20 jaar militaire missies aangaat in de islamitische wereld is er weinig discussie meer over. Toen in 2003 het kabinet Balkenende-1 de Amerikaanse inval in Irak politiek steunde, klonk veel protest en tegengeluid. Inmiddels zijn dergelijke geluiden zeldzaam. Het Kamerdebat over de begroting van Buitenlandse Zaken op 11 en 12 november 2020 illustreert dit treffend. Alleen de SP uitte tegenwerpingen over deelname van Nederland aan militaire missies.
SP-buitenlandwoordvoerder Sadet Karabulut vroeg aan minister Stef Blok van Buitenlandse Zaken ‘of de minister bereid is te erkennen (….) dat de permanente oorlog, genaamd de war on terror, sinds 2001, eigenlijk meer terrorisme en heel veel vluchtelingen heeft opgeleverd’. Blok gaf als rechtvaardiging voor 20 jaar Nederlandse deelname de noodzaak op te treden tegen terrorisme van Al Qaida. Karabulut zei: ‘Dan is dit dus ons buitenlandbeleid (….) Oorlogsvoering is permanent geworden; een voedingsbodem voor terrorisme.’ Blok antwoordde: ‘Mevrouw Karabulut suggereert dat er, als Nederland niet met andere landen had opgetreden in Afghanistan (….) en claimt op die basis de moral high ground.’
Kiezer heeft weinig bellangstelling
Sven Koopmans van de VVD en Joël Voordewind van de ChristenUnie verweten de SP te weinig bereidheid tot het inzetten van Nederlandse militairen. Koopmans loofde juist de Nederlandse militaire inzet: ‘Ik denk dat wij met z’n allen – niet alleen de VVD, maar met z’n allen – trots mogen zijn op de steun die wij hebben gegeven aan de strijd tegen terrorisme.’ Karabulut sprak van ‘Partijen die (…) blind en slaafs (….) de bondgenoten volgen, want dat verwachten ze nu eenmaal van ons.’
Bovenstaande uitwisselingen zijn tekenend voor het debat in Nederland over militaire missies. De regering herhaalt dat er na 11 september 2001 een urgente noodzaak was terrorisme te bestrijden en rechtvaardigt en verklaart alles wat daarna gebeurde daaruit. Een enkele partij als de SP kant zich vanuit een sterke ideologische kleuring tegen ‘westers militairisme’. De belangstelling van de Nederlandse kiezers is vrij gering, gewend als die zijn geraakt aan de (getalsmatig geringe en soms vooral symbolische) deelnamen aan missies. GroenLinks en de PvdA hebben hun bedenkingen of bezwaren al geruime tijd geleden opgegeven.
Geen uitweg
Een militair avontuur zonder zelfbepaalde doelstellingen is lastig te beëindigen. Wanneer zou Nederland ophouden mee te doen? Wat moet daarvoor zijn bereikt? Een ‘exit-strategie’, om een geliefde term van buitenlandcommentatoren en denktanks te gebruiken, ontbreekt. Terwijl over de situatie in Afghanistan onthullende bronnen bestaan. De Washington Post wist na drie jaar procederen vertrouwelijke analyses en onderzoeksresultaten boven water te krijgen van het Office of the Special Inspector General for Afghanistan Reconstruction. Deze ‘Afghanistan Papers’ tonen dat er onder Amerikaanse politici, diplomaten en generaals nooit consensus was over de oorlogsdoelen en men geen idee had hoe de oorlog ooit te beëindigen. In het kort: de militairen gaven aan dat de oorlog niet viel te winnen en dat opeenvolgende Amerikaanse regeringen het publiek jarenlang om de tuin hebben geleid met optimistische of ronduit misleidende verhalen.
De Nederlandse journaliste Bette Dam reisde, zonder begeleiding van Nederlandse militairen, door Afghanistan. In haar boek Op zoek naar de vijand uit 2019 schrijft ze dat Nederlandse diplomaten en militairen weinig begrijpen van het land – waar het geweld van de Taliban, andere fundamentalistische groeperingen en de Afghaanse regering naadloos in elkaar overlopen. Afghanistan is nog altijd een van de onveiligste landen ter wereld.
De Washington Post kreeg ook inzage in vertrouwelijke memo’s van onder andere de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld. ‘I have no visibility into who the bad guys are’, schrijft die in een memo aan een ondergeschikte. Rumsfeld beklaagt zich ook dat de VS amper beschikken over inlichtingen (‘human intelligence’) over de situatie ter plekke. Een hoge generaal zei tegen de onderzoekers: “We were devoid of a fundamental understanding of Afghanistan — we didn’t know what we were doing.”
Draagvlak bestaat vooral onder politici
Volgens opiniepeilingen van TNS/Nipo was vlak na 9/11 tweederde van de Nederlandse bevolking voorstander van de inzet van Nederlandse militairen in Afghanistan. Premier Kok gaf in 2001 al aan dat draagvlak van groot belang te vinden. ‘Mensen moeten het wel kunnen blijven dragen’ sprak hij destijds. De Atlantische Commissie liet in 2006 wederom door TNS/Nipo onderzoeken hoe Nederlanders dachten: toen had nog slechts eenderde van de Nederlanders vertrouwen in de afloop van de missie in Afghanistan. Anno 2020 staat Afghanistan amper meer op de radar van de kiezer.
Allerminst onschuldig
In 2001 kwam de opvallendste kritiek nog van PvdA-minister Jan Pronk: hij noemde op televisie de bombardementen op Afghanistan bij voorbaat rampzalig. Hiervoor werd hij in een speciaal debat in de Tweede Kamer ter verantwoording geroepen, omdat hij uit de pas zou lopen met het kabinetsbeleid. Inmiddels lopen er nog amper politieke partijen uit de pas, ook niet bij de oppositie. Het van oudsher pacifistisch ingestelde GroenLinks is onderdeel van de consensus sinds Jolande Sap in 2011 – na het nodige interne gerommel – akkoord ging met een politiemissie in Kunduz in Afghanistan.
Dat militaire missies allerminst onschuldig zijn blijkt keer op keer. Ook bij bombardementen door Nederlandse vliegtuigen vallen slachtoffers, zoals in Hawija in Irak . En special forces van bondgenoot Australië begingen in Uruzgan (waar ook Nederland actief was) in de periode tussen 2005 en 2016 oorlogsmisdaden. Keer op keer blijkt dat de werkelijkheid ‘on the ground’ heel wat minder aangenaam is dan zoals voorgespiegeld.
Ficties hooghouden
De afgelopen twee decennia heeft de inzet in Afghanistan weinig concreets opgeleverd. Na interventies en activiteiten waar Nederland aan deelnam zijn landen als Libië, Irak en Syrië gedestabiliseerd en bestaan daar permanent conflicten tussen gewapende facties. Vluchtelingenstromen die daar uit voortkomen wakkeren politieke onrust in West-Europa aan.
De missies in Afghanistan zijn onderdeel van de langste oorlog uit de Nederlandse geschiedenis, die al bijna 20 jaar loopt en onder het tweede kabinet van Wim Kok (Paars-II) is begonnen. Alle coalities tot aan het huidige kabinet Rutte-3 hebben er aan meegedaan, ongeacht signatuur of beleden ideologie. De fictie dat het hier om een eigen, doordachte beleidskeuze van opeenvolgende Nederlandse regeringen gaat houden we in Nederland wel graag collectief hoog.