Neem nou Zeeland: Jeugdzorg lijdt niet aan gebrek aan geld, maar aan onkunde
Gemeenten staan dichter bij de burger en daardoor weten zij meer over hun zorgbehoeften en zien ze problemen eerder. Zij kunnen daarom, in het vreselijke jargon, ‘maatwerk’ leveren en zijn beter in staat de juiste zorg voor hun burgers te regelen dan de Rijksoverheid. Dit was kort gezegd de filosofie achter de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten.
Nu doen de gemeenten het voorkomen alsof ze deze taak in 2015 door de Rijksoverheid opgedrongen kregen, maar het omgekeerde was het geval. De gemeenten wilden dit dolgraag doen. Het maakte de gemeente in één klap een stuk belangrijker voor de burger. En de wethouder kreeg er veel taken en, belangrijker nog, een hoop geld om te verdelen bij.
Gemeenten wilden de jeugdzorg zelf
Het was ook niet zo dat het Rijk de jeugdzorg over de schutting kieperde, zoals nu vaak wordt gezegd. Voor 2015 werd de jeugdzorg door de provincies uitgevoerd en die deden dat over het algemeen heel behoorlijk. Van echte decentralisatie naar gemeenten is in de praktijk ook geen sprake. Veel gemeenten werken samen met grotere gemeenten in de buurt bij de uitvoering van de jeugdzorg.
Hierdoor hebben de kleine gemeenten in een regio veel van de jeugdzorg eigenlijk uitbesteed naar de grotere buurgemeente. Zij zijn dus van de grotere gemeente afhankelijk of die voor hun kinderen ‘zorg op maat’ weet te leveren. Het belangrijkste gevolg van de decentralisatie is de toename van het aantal ambtenaren. Voor 2015 hadden de meeste provincies enkele tientallen ambtenaren die zich met de jeugdzorg bezighielden. Sinds 2015 heeft elk van de 355 gemeenten in Nederland een dozijn of meer jeugdzorgambtenaren.
Van het ‘maatwerk’ waar de gemeenten zo hoog van opgaven voor de decentralisatie is niets terecht gekomen. Gemeenten hebben vooral de sluizen open gezet waardoor het aantal jongeren dat van zorg gebruik maakt massaal is toegenomen. Met als gevolg dat gemeenten enorm veel meer aan jeugdzorg zijn gaan uitgeven.
Ouders besteden zorg uit
De toename van het aantal kinderen in de jeugdzorg komt vooral doordat ouders veel vaker bij opvoedingsproblemen de hulp van professionals jeugdzorg inroepen. Gemeenten stimuleren dit ook, want zo kunnen gemeenten laten zien dat ze zich bekommeren om de alledaagse problemen van hun burgers. Dit gaat ten koste van de kinderen die echt hulp nodig hebben.
Een goed voorbeeld is de jeugdbescherming. De jeugdbescherming is een belangrijke, zo niet de belangrijkste taak in de jeugdzorg voor gemeenten. Hier gaat het om de meest kwetsbare kinderen. Kinderen die door verwaarlozing door hun ouders in hun ontwikkeling worden bedreigd. Weerloze kinderen ook, die niet voor zichzelf kunnen opkomen.
Echter, aan de jeugdbescherming is voor een wethouder weinig eer te behalen. De verslaafde of asociale ouders van verwaarloosde kinderen gaan tijdens de gemeenteraadsverkiezingen waarschijnlijk niet naar de stembus en als ze al gaan stemmen ze waarschijnlijk nooit op de wethouder. Het gaat ook niet om grote aantallen. Dan is het voor een wethouder die herkozen wil worden al snel niet interessant meer. Dan liever geld besteden aan hulp aan kinderen van nette middenklasse ouders die bezorgd zijn dat hun Thomas of Emma te veel videogamen of te weinig vriendjes hebben. Die ouders stemmen ten minste.
Neem nou Zeeland
Een goed voorbeeld is de jeugdbescherming in Zeeland. De onderzoeksjournalist Judith Spanjers heeft hier uitgebreid over geschreven op Follow the Money en ook het radioprogramma Pointer heeft hier aandacht aan besteed.
In Zeeland wordt de jeugdbescherming uitgevoerd door Intervence. Een paar jaar geleden raakten de gemeenten uitgekeken op Intervence. Ze vonden Intervence te duur en niet efficiënt werken. Intervence was ook niet innovatief genoeg. Het moest anders en vooral goedkoper.
Dus gingen de wethouders in Zeeland in zee met Briedis, een net opgerichte organisatie zonder enige ervaring. Het innovatieve aan Briedis was dat het louter met zzp’ers werkte. Voor bestuurders is het vaak belangrijker dat het innovatief is dan dat het goed is. Of Briedis goede zorg kon leveren was volstrekt onduidelijk.
Met Briedis dachten de wethouders ook goedkoper uit te zijn. Helaas, die vlieger ging niet op. Briedis kon met het geld dat de wethouders in Zeeland gaven geen fatsoenlijke jeugdbescherming bieden. De kwaliteit van de zorg stond ter discussie en de verliezen stapelden zich op.
Uiteindelijk verloor Briedis haar certificering en ging failliet. Het gevolg was dat 75 kinderen die door Briedis geholpen werden in de kou kwamen te staan en niet duidelijk was waar zij heen moesten. Inmiddels staat ook de andere jeugdbeschermingsinstelling, Intervence, op omvallen.
Doordat Intervence kinderen kwijtraakte aan Briedis en de wethouders beknibbelde op de tarieven, kwam Intervence ook op de rand van faillissement. Een jeugdbeschermingsorganisatie in Zuid-Holland, Jeugdbescherming West, is nu bereid om Intervence over te nemen. Maar hiervoor vraagt Jeugdbescherming West wel ettelijke miljoenen van de gemeenten in Zeeland om Intervence te reorganiseren en een garantie dat de gemeenten in de toekomst hogere tarieven gaan betalen.
Met zorg gesold, miljoenen kwijt
Door het onverantwoordelijke optreden van de wethouders in Zeeland is niet gesold alleen de zorg voor kwetsbare kinderen, maar zijn de gemeenten uiteindelijk vele miljoenen euro’s meer kwijt aan de jeugdbescherming. Hierdoor zullen de financiële tekorten voor de jeugdzorg verder oplopen. Ongetwijfeld zullen de gemeenten dit niet aan hun eigen falen wijten, maar met de beschuldigende vinger naar de Rijksoverheid wijzen. Het ligt in hun ogen immers nooit aan de gemeenten maar altijd aan de Rijksoverheid die te weinig geld geeft.
Wat het voorbeeld van de jeugdbescherming in Zeeland duidelijk maakt, is dat de kwaliteit van het bestuur – de wethouders – en van het ambtelijk apparaat in gemeenten niet goed genoeg is om een zo belangrijke en omvangrijke taak waarmee zo veel geld gemoeid is als de jeugdzorg goed uit te voeren. Het voorbeeld van Zeeland staat ook niet op zich. Ook in andere provincies verkeren jeugdbeschermingsinstellingen in financiële problemen en dreigen ze om geen nieuwe kinderen meer op te nemen.
Niet een gebrek aan geld maar bestuurlijke en ambtelijke incompetentie zijn de belangrijkste oorzaken van de problemen in de jeugdzorg.