Moet ik mij schamen voor mijn grootvader die KNIL-militair was?

Jongedijk
Wervingsaffiche Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL), jaren ’30. Beeld: Wikipedia.

Het museum van Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen Bronbeek in Arnhem staat steeds neutraler tegenover het koloniaal verleden. Bewoners in hetzelfde gebouw hebben er allang de status van held verloren. Herschrijvers van de geschiedenis over de onafhankelijkheid van het voormalige Nederlands-Indië schromen niet hen oorlogsmisdaden in de legerschoenen te schuiven.

De destijds gebruikte kanonnen zijn minder prominent opgesteld dan voorheen in het karakteristieke villagebouw. Twee veteranen op leeftijd van de meer dan veertig bewoners hebben de tijd van strijd in de Oost nog meegemaakt. Zij staan sceptisch tegenover de veranderende inzichten binnen hun eigen leefomgeving.

Beschermer of onderdrukker?

Theodorus Carolus Frederikus Ashof was kapitein in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, het KNIL. Hij heeft gewoond aan de Groote Postweg in Tjimahi bij Bandoeng op Java en overleed in 1926, terug in Nederland, op de nog jonge leeftijd van 45 jaar. Ashof ligt begraven op de rooms-katholieke begraafplaats aan de Groenestraat in Nijmegen.

Wat heeft deze kapitein precies gedaan in het voormalige Nederlands-Indië, het huidige onafhankelijke Indonesië? Was hij daar om rust en vrede te bewaren om het gezag vanuit Den Haag veilig te stellen, of onderdrukte hij de bevolking, zodanig zelfs dat niet alleen verzetsmensen, die streefden naar onafhankelijkheid, maar ook vrouwen en kinderen een gewelddadige dood vonden?

De summiere informatie over kapitein Ashof komt uit het Nationaal Archief in Den Haag. Wat heeft zich in Nederlands-Indië in de eerste helft van de vorige eeuw afgespeeld? Hoe moet kapitein Ashof worden gezien? Als beschermer die het vertrouwen van de bevolking genoot? Of als een gevreesd handhaver? Deze nieuwsgierigheid is meer dan alleen interesse in een stukje vaderlandse geschiedenis in de tropen van de Oost.

KNIL-militair Theodorus Carolus Frederikus Ashof was de grootvader naar wie ik bij geboorte werd vernoemd. De opening van de nieuwe tentoonstelling in Bronbeek gaat mij om die reden ook persoonlijk aan.

Mag ik trots zijn op deze grootvader die ik nooit persoonlijk heb gekend? Hij overleed een kwart eeuw voor mijn geboorte. Of moet ik mij voor hem schamen?

In de tijd dat het woord ‘koloniaal’ nog in de naamgeving van Bronbeek zat en het museum qua inrichting daarvan een uithangbord was, betrof het zonder twijfel de trots. De panelen zijn echter stevig aan het schuiven in Arnhem. De afgelopen decennia is er gaandeweg meer aandacht voor de gevoelens vanuit het land dat werd gekoloniseerd. In het bijzonder voor de negatieve.

De nieuwe vaste tentoonstelling belicht de koloniale aanwezigheid van Nederland in Indonesië van 1816 tot 1962. De verovering van de Aziatische eilandengroep en de invloed van Nederland op bestuur en samenleving staan centraal.

Oog voor de ‘andere kant’

Een medaille heeft altijd twee kanten. Tot op heden was er weinig oog voor ‘de andere kant’. Welke gevolgen hadden de door de kolonisator ingevoerde maatregelen op het dagelijkse leven van de mensen die erdoor werden geraakt?

Eerder al moesten de bewoners van Bronbeek wennen aan de aandacht die in de tentoonstellingsruimte werd vrijgemaakt voor Mohammed Hatta en Soekarno die samen in 1945 de Indonesische onafhankelijkheid uitriepen. Na de machtswisseling kreeg Bronbeek een ander karakter. Trofeeëngalerijen raakten uit de gratie en vanaf 1970 is het er wonen niet langer alleen voorbehouden aan oud-Indiëgangers.

Geen begrip

De Federatie Indische Nederlanders heeft geen enkel begrip voor de recente koerswijziging. Het nieuwe kabinet wordt opgeroepen om alle subsidies aan Bronbeek stop te zetten. ‘Indonesische propaganda is ongepast. In Bronbeek wonen notabene Indië-veteranen. Dit hebben onze helden niet verdiend.’

Het feit dat Ruben Brekelmans (VVD) als minister van Defensie zich bereid verklaarde om op 16 augustus de officiële opening van de nieuwe permanente tentoonstelling van Museum Bronbeek te verrichten, impliceert dat er vanuit ‘Den Haag’ inhoudelijke instemming is. Niets wat in Bronbeek gebeurt, ontgaat immers het ministerie van Defensie. De leiding is er in handen van een legercommandant.

‘Een parel van onze krijgsmacht. Een parel op de Nederlandse kroon.’ Met die woorden droeg kolonel Karel van Dreumel een jaar geleden het bewind van het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek over aan zijn opvolger, kolonel Gerard van Kuijck. In mei – de nieuwe tentoonstelling zat nog in de afrondende fase – gingen de deuren van het museum weer open voor het publiek. Er was twee jaar aan de opbouw gewerkt.

Het kabinet-Rutte IV was tot 2 juli van dit jaar demissionair. De terugtredend premier-zelf had bovendien in meerdere opzichten een band met Indië. Zijn vader diende als reserve tweede luitenant infanterie bij het KNIL. Als regeringsleider bood Rutte aan het Indonesische volk ‘diepe excuses’ aan voor het ‘structureel geweld in Indonesië’. Hij effende hiermee het pad voor koning Willem-Alexander om hetzelfde te doen tijdens een bezoek aan Indonesië begin 2020, expliciet voor het geweld tijdens de onafhankelijkheidsstrijd tussen 1945 en 1949.

Welke motieven er waren om de officiële opening in Bronbeek niet al eerder door Kajsa Ollongren (D66) te laten verrichten, de ‘linkse’ demissionaire minister van Defensie als voorgangster van Brekelmans (VVD) uit het rechtse nieuwe kabinet, is onduidelijk.

‘Hoe was hij?’

Hoe te reageren met de kennis van vandaag op moeilijk te doorgronden besluiten van onze voorvaderen in tijden die totaal anders waren dan de huidige zal de gemoederen tot in lengte van dagen bezighouden. Niet alleen in Bronbeek.

Gepromoveerd onderzoekster en publiciste Vilan van de Loo, gespecialiseerd in vooroorlogs militair Nederlands-Indië, weet uit haar in-het-veld contacten hoeveel nazaten van KNIL-militairen nu op zoek zijn naar antwoorden, niet op de vraag: ‘wat was hij’, maar: ‘hoe was hij’.

Precies zoals ik het voel ten aanzien van de naam Theodoor Carolus Frederikus Ashof, mijn onbekende KNIL-grootvader.

Wij versus zij

Van de hand van Vilan van de Loo verscheen recent het vuistdikke boek De Atjeh-generaal. Het militaire leven van Frits van Daalen. Het bijzondere is dat Van Daalen als Indo terechtkwam in een roomblank bestuur.

‘Van Daalen heet een massamoordenaar te zijn, een oorlogsmisdadiger, een uitvoerder van genocide. Dat zijn zware beschuldigingen die bij doorvragen bepaald niet altijd op argumenten zijn gebaseerd. Het past bij de neiging om militairen uit het koloniale verleden te stigmatiseren als houdegens, als onbeschaafd, als ruw, in tegenstelling tot een zeker “wij”, die zoiets nooit zouden doen. De verdeling in een “wij” en een “zij” is een erfenis die voorkomt uit de toenmalige kloof tussen de militaire werkelijkheid van een koloniale oorlog en het beleid daarvoor zoals dat ontwikkeld werd in Den Haag.’

Theo Jongedijk is journalist.

Wynia’s Week verschijnt altijd, twee keer per week. Het zijn de donateurs die dat mogelijk maken. Nog geen donateur? Kijk HIER. Hartelijk dank!