Maar hoe zit het met het allochtoon racisme?
Hoe valt de wederopleving van racismekritiek , te verklaren? En hoe kunnen we begrijpen dat die opvattingen door zovelen worden overgenomen of zelfs enthousiast omhelsd?
Niet vanwege een explosie van racistische incidenten. In Engeland zijn sinds 1975 tientallen moorden met een racistische achtergrond gepleegd. In Duitsland woedde een debat over de vraag of er sinds de Duitse hereniging ruim zestig of meer dan achthonderd racistische moorden hebben plaatsgevonden. In 2013 stelde Die Zeit het aantal op 152.
In Nederland zijn uit de afgelopen decennia vier moorden met een racistische achtergrond bekend. In 1976 werd de Turk Ibrahim Uysal in een Amsterdamse gracht geduwd. Hij verdronk. De in 1983 vermoorde Kerwin Duinmeijer was van Antilliaanse afkomst, maar de kinderrechter achtte een racistisch motief niet bewezen. Wel werden in 1989 drie Rotterdamse vrouwen doodgestoken. De dader was een Surinamer wiens blanke vriendin het had uitgemaakt en die uit wraak zo veel mogelijk blanke vrouwen wilde doden. Deze daad bracht het aantal racistische moorden op vier.
Ook het aantal overige racistische geweldsincidenten is naar Europese maatstaven laag, en toont bovendien een gestage daling. Volgens het laatste rapport van ECRI, de instantie die racisme monitort in de landen van de Raad van Europa, telde Nederland in 2009 het laagste aantal geweldsincidenten sinds de metingen begonnen, vijftien jaar tevoren. De enige gewelddadige botsing tussen etnische groepen deed zich voor in 2009 in Culemborg. Molukse en Marokkaanse jongeren raakten daar slaags, waarbij gewonden vielen.
Ook bij antisemitische incidenten zijn vooral jonge Marokkanen betrokken, constateert onderzoeker Leo Lucassen. Deze incidenten ‘hangen sterk samen met het conflict in Israël en Palestina.’ Zo werden bij anti-Israël-demonstraties hakenkruisen meegevoerd, portretten van Bin Laden en Hitler, en spandoeken met ‘Zes miljoen was niet genoeg’ en ‘Joden de zee in’. In 2002 moesten joden in Amsterdam vluchten voor fysieke bedreiging en werd het ‘joodse’ hotel Krasnapolsky belaagd met stenen, flessen en fietsen. Voor het eerst sinds de oorlog werd opgeroepen om joden te vergassen, anders dan op voetbaltribunes. Dit keer was de kreet gericht aan het adres van echte joden.
‘Mensen verbergen weer hun Mageen David, hun davidsster, orthodoxe Joden dragen een pet over hun keppel en sommigen hebben zelfs de mezoezah van hun buitendeur gehaald. Joden duiken weer een beetje onder, willen opnieuw niet meer zo opvallen,’ zei Hans Vuijsje bij zijn afscheid als directeur van Joods Maatschappelijk Werk.
Jongerenrabbijn Menachem Sebag vertelde in de Volkskrant hoe een van zijn kinderen wekenlang bang was, nadat een Arabier voor hun huisdeur een snijgebaar langs zijn keel maakte. Een Marokkaanse jongen kwam met een schroevendraaier op zijn eveneens joods-orthodoxe vrouw af: ‘Ik steek je hart eruit.’
Intussen maken autochtone Nederlanders zich nauwelijks schuldig aan antisemitisme. Daardoor is het aantal antisemitische incidenten in Nederland vergeleken met andere landen heel laag.
Racistische incidenten komen in Nederland dus voor, maar het zijn niet de ‘witte’ Nederlanders die daarvoor verantwoordelijk zijn. Doet zich dan een opvlamming van racistische denkbeelden voor, die de herleving van de racisme-scare kan verklaren? Ook op dit punt wijst onderzoek op het tegendeel. Bij het laatste Europese Waardenonderzoek (2012) vond 95 procent van de Nederlanders dat je als immigrant volwaardig meetelt in de samenleving – het hoogste percentage van de 46 onderzochte landen.
Moeten je voorouders de nationaliteit van het land hebben om je een echte inwoner van dat land te kunnen noemen? Van de Britten vond een derde dat ‘heel belangrijk’. De Nederlanders vonden de vraag alleen al belachelijk en eindigden helemaal onder aan de lijst van de 46 landen: slechts 5 procent vond die voorouderkwestie heel belangrijk.
Onderzoek van het SCP bevestigt deze cijfers. Sinds de eeuwwisseling is het percentage Nederlanders dat vindt dat er teveel vreemdelingen in Nederland wonen, gestaag gedaald. Zeventig procent van de autochtone Nederlanders vindt het goed dat een samenleving bestaat uit verschillende culturen. Ook vindt tachtig procent van de Nederlanders dat hun land vluchtelingen moet helpen, het op een na hoogste percentage van de 28 EU-landen.
Volgens de laatste ‘Eurobarometer’ van de Europese Unie vindt 95 procent van de Nederlanders het aangenaam ‘(‘comfortable’) een immigrant als vriend te hebben, ook weer het op een na hoogste percentage van de 28 lidstaten. Zeventig procent vindt dat immigranten een positieve invloed hebben op de samenleving, een vijfde plaats op de ranglijst.
Ook is het modieuze antisemitisme van voor de oorlog weggeëbd; over joden wordt tegenwoordig niet vrijmoediger gesproken dan over Limbo’s of Tukkers. Opnieuw met uitzondering van bepaalde groepen allochtonen: meer dan de helft van de Nederlandse moslims vindt joden niet te vertrouwen, bleek in 2008 uit onderzoek.
Dat allochtonen niet gevrijwaard zijn van racistische en discriminatoire ideeën blijkt ook uit berichten uit Amsterdam-Zuidoost, het kleurigste deel van de stad. De daar wonende Ghanezen hebben een donkerder huid dan hun Surinaamse buren. Advocaat Don Ceder herinnert zich van zijn jeugd in de Bijlmer dat Surinaamse jochies Ghanese schoolgenootjes uitscholden voor bokoe, zoiets als ‘zwartjoekel’. Rapper Akwasi, ook van Ghanese komaf, heeft dezelfde ervaring. Zelfs een Surinaamse juf noemde hem zo in de klas. Bokoe is daar het meest gebruikte scheldwoord. Niet ‘Piet’…
Even verderop, in Amsterdam-Zuid, durven orthodoxe joden niet meer met keppel over straat uit angst voor ‘microagressies’ van moslimjongeren. Niet alleen als we kijken naar racistische incidenten, maar ook waar het gaat om racistische denkbeelden en uitingen, blijken de meeste daarvan voor te komen onder immigrantengroepen.
En de overheid? Zijn er in het Nederlandse regeringsbeleid aanwijzingen te vinden voor een angstvallig pogen om de raciale zuiverheid van de Nederlandse natie veilig te stellen? Als je het immigratiebeleid van de afgelopen decennia bekijkt, zou je eerder tot de tegenovergestelde conclusie komen.
De massale toestroom van niet-westerse immigranten kreeg voor het grootste deel zijn beslag in periodes van economische recessie, waarin naar laaggeschoolde arbeid weinig vraag bestond. Hun komst in de jaren zeventig en tachtig werd niet ingegeven door arbeidsmarkt-overwegingen, constateren Leo en Jan Lucassen in hun boek Vijf eeuwen migratie, maar was te danken aan genereuze regelingen voor gezinshereniging en gezinsvorming. Belangrijkste trekpleister van deze ‘massa-immigratie’ was de toegang tot het Nederlandse stelsel van sociale verzekeringen. Een ‘in de geschiedenis unieke constellatie’, aldus de Lucassens. Pas in 2004 werden de regels voor migratiehuwelijken aangescherpt.
Deze gastvrijheid voor mensen met een andere etnische achtergrond heeft er ook toe geleid dat in Nederland ruim 350.000 mensen van Surinaamse afkomst wonen (eerste en tweede generatie), terwijl Suriname zelf een kleine 600.000 inwoners telt. Geen ander land ter wereld nam een hoger aandeel op van de bevolking uit een voormalig wingewest.
De gelukkigste kinderen ter wereld
Hoe denken allochtonen er zelf over? Hoe zijn hun ervaringen met racisme? Van de Syriërs, de grootste groep immigranten van de laatste jaren, voelt bijna tachtig procent zich thuis in ons land. Bijna twee derde heeft minstens wekelijks contact met Nederlandse vrienden of kennissen. Hun leven beoordelen ze gemiddeld met een 8,5. Bijna alle Syrische kinderen voelen zich thuis en een derde van de ouders geeft het leven van hun kinderen een tien.
NRC Handelsblad volgde een groep Syrische vluchtelingen. Zij ondervinden veel problemen: negentig procent heeft nog een uitkering, veertig procent kampt met psychische problemen en velen zijn gefrustreerd over het gedwongen nietsdoen en de onbegrijpelijke bureaucratie. Maar over racisme klagen zij niet. ‘We worden nooit gediscrimineerd,’ zegt een van hen. Een ander kreeg ‚‚n keer op school iets onaardigs te horen over Syriërs. ‘Die jongen heeft daarna sorry gezegd.’
In 2011 bleek uit een onderzoek door het ministerie van OCW dat Hagenaars van Turkse en Surinaamse afkomst het meest trots waren op hun woonplaats. Van de autochtone inwoners was 72 procent trots op Den Haag, van de Surinaamse 89 procent en van de Turkse 93 procent.
Onderzoeken onder bredere groepen bevestigen deze indrukken. In 2018 onderzocht de VN de geluksscore van immigranten in 117 landen. In deze VN World Happiness Index staat Nederland op de elfde plaats.
En uit het in 2016 gepubliceerde Unicef-onderzoek Fairness for Children bleek dat immigrantenkinderen in heel Europa minder gelukkig zijn dan hun autochtone landgenootjes. In heel Europa? Nee, er is één uitzondering: in Nederland zijn immigrantenkinderen gelukkiger dan autochtone kinderen. Ze moeten daarmee de gelukkigste kinderen ter wereld zijn, want Nederlandse kinderen geven hun leven gemiddeld het hoogste cijfer, met de minste uitschieters naar beneden.
Het is niet moeilijk deze resultaten met persoonlijke getuigenissen te illustreren. Zo ging de Surinaams-Nederlandse advocaat Natacha Harlequin als meisje mee met haar moeder, die onderwijzeres was in een dorp in het Westland. ‘Dan waren we de enige donkere mensen in dat dorp en dat was prima.’
Cynthia McLeod was op de Mulo in Den Haag het enige zwarte kind. ‘Iedereen wilde mijn vriendinnetje zijn, ik werd overal uitgenodigd. Ik heb me nooit gediscrimineerd gevoeld.’
De Kameroens-Nederlandse zakenvrouw Marina Diboma ging studeren in Amsterdam. ‘Het is vast wel eens gebeurd, maar ik kan me niet herinneren dat iemand ooit onaardig tegen me heeft gedaan.’
De Vietnamees-Nederlandse ondernemer Kimmylien Nguyen: ‘Ik heb nooit racisme meegemaakt in Nederland. En ik zou nooit denken: ze doen zo tegen me omdat ik zwart haar of kleinere ogen heb.’
Deze uitspraken citeer ik uit Robert Vuijsje’s Volkskrantrubriek ‘Land van afkomst’. Uit eigen ervaring voeg ik er nog een paar aan toe, begin dit jaar opgedaan in Suriname.
Een Hindoestaanse dame: ‘Wij Surinamers zijn massaal naar Nederland gekomen, en dat heeft Nederland ontzettend goed opgevangen.’ Zelf vertrok ze in 1967 met haar man, ze kwamen in Maassluis terecht en kregen een mooi huisje aangeboden. ‘Onze kinderen waren de enige zwartjes in de klas. Nooit gediscrimineerd.’
Een andere Hindoestaanse vrouw belandde in Zwolle en bleef daar twintig jaar wonen. Ook zij spreekt, ik kan er niks aan doen, van ‘zwartjes’: ‘Wij waren zo’n beetje de eerste zwartjes daar.’ Een paar keer werd ze nageroepen dat ze terug moest naar haar eigen land, ‘maar verder niks, helemaal geen last van discriminatie gehad.’ Omdat die Zwollenaren zo weinig zwartjes hadden gezien, kenden ze niet het verschil tussen een neger en een Hindoestaan, grinnikt ze. Daarom waren de paar keer dat ze voor neger werd uitgemaakt, wel een bijzondere ervaring, want zij kende dat woord voornamelijk als de term waarmee haar eigen mensen in Suriname de creolen uitscholden.
Een creoolse vrouw was verpleegster in Nederland: ‘Ik heb daar altijd heel prettig gewerkt en ben heel fatsoenlijk behandeld.’ Een keer probeerde een blanke collega haar een diefstal in de schoenen te schuiven. De baas plaatste camera’s en betrapte de collega.
Een laatste aanwijzing voor de geringe mate van racisme die allochtonen in Nederland ervaren, is de verdeling van het aantal gemengde relaties. Van de getrouwde of samenwonende mensen met een Surinaamse achtergrond heeft bijna de helft een autochtone partner. Voor Turkse en Marokkaanse Nederlanders is dat bij hoogstens twaalf procent het geval. Ook hier lijken dus culturele verschillen veel belangrijker dan verschillen in etnische afkomst.
Debatrealiteit en stadsrealiteit
Toch wijzen niet alle onderzoeken op een grote tevredenheid bij allochtonen in Nederland. Zo constateert het SCP in zijn rapport Integratie in zicht? (2016) bij niet-westerse groepen een toenemend onbehagen over hun leven en mogelijkheden. Van de Turkse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders voelt slechts zestig procent zich thuis en dat aandeel is sinds 2005 gedaald. Vooral jonge Marokkanen vinden dat ze er steeds minder bij horen en ervaren toenemende discriminatie.
Uit onderzoek door het Europese onderzoekinstituut FRA (2017) blijkt dat Nederlandse moslims zich minder met hun woonland verbonden voelen dan moslims in dertien andere EU-lidstaten, en ook meer discriminatie melden. Ook rapporteren Nederlandse moslims het minste vertrouwen in de politie. Zij zeggen twee keer zo vaak te zijn aangehouden vanwege ‘etnisch profileren’ als het gemiddelde van de dertien landen.
Speurend naar verklaringen van dit verschil, constateerden de onderzoekers dat Nederlandse moslims, vooral Marokkanen, veel meer dan hun geloofsgenoten in andere landen geneigd zijn ervaren discriminatiegevallen ook te melden. Ook wat betreft hun kennis van de anti-discriminatiewetgeving staan zij bijna boven aan de ranglijst.
Nederlandse moslims zijn dus ‘mondig’ en goed geïnformeerd. Daardoor, vermoedt het FRA, zijn de barrières om ervaren problemen te benoemen minder hoog dan in andere landen. Nederlandse moslims lijken kortom in hoge mate vernederlandst.
Deze veronderstelling zou een eerste antwoord kunnen zijn op de vraag waarom, in weerwil van de geringe mate van racisme die in Nederland wordt aangetroffen, de naar voren gebrachte gevoeligheden op etnisch gebied zijn toegenomen. De nakomelingen van de schuchtere, merendeels laaggeschoolde gastarbeiders en rijksgenoten die in Nederland aankwamen, zijn grootgebracht in een Hollands-assertieve omgeving. Daardoor zullen zij zich minder geremd voelen om te klagen over racisme en discriminatie.
Dit verschijnsel wordt wel aangeduid als de ‘integratieparadox’: juist als jonge allochtonen beginnen te stijgen op de maatschappelijke ladder, kunnen ze tegen vooroordelen en discriminatie aanlopen en ervaren ze die des te heftiger. Zij hebben bovendien, in tegenstelling tot hun ouders, het ‘sociale kapitaal’ om er wat aan te doen: ze spreken goed Nederlands, zijn hoger opgeleid, weten hoe de (sociale) media werken en vormen een grotere pressiegroep.
Onderzoek op het gebied van immigratie en integratie is per definitie moeilijk. Het zijn gevoelige onderwerpen, waarbij de vraagstelling een groot verschil kan uitmaken en het gevaar van sociaal wenselijke antwoorden op de loer ligt. Onder migratiegroepen kunnen ook taalproblemen en hoge non-respons (aantal weigeraars) een rol spelen. Door dit alles is het begrijpelijk dat verschillende onderzoeken uiteenlopende resultaten opleveren.
Wel levert bovenstaand overzicht één redelijke zekerheid op: de gedachte dat Nederland een van racisme doortrokken natie is, ontbeert iedere grond. Nederland is niet vrij van discriminatie en racisme, maar behoort tot de landen die daar het minst van te lijden hebben.
Socioloog Arjan Post constateert dat het debat over spanningen en conflicten op etnisch gebied in Nederland gepaard gaat met veel ophef en opwinding. Als resultaat daarvan verharden ‘zij’- tegenover ‘wij’-beelden zich. Maar Nederland valt ook op doordat die heftige debatten er samengaan met ‘een tot dusver vrij beperkt aantal incidenten’.
Paul Schnabel, oud-directeur van het SCP, komt tot een soortgelijke conclusie: op het gebied van etnische relaties groeit ‘een steeds grotere afstand tussen een zwaar polemische ‘debatrealiteit’ en een alledaagse ‘stadsrealiteit’, waarin men niet per se blij met elkaar is, maar min of meer vreedzaam samenleeft.’
In plaats van zich te geselen met veronderstelde racistische zonden, zouden Nederlanders daar trots op mogen zijn. Ze hebben een reeks plotselinge en massale immigratiegolven van mensen met een heel andere cultuur over het geheel genomen goed weten op te vangen. De geschiedenis is vol van voorbeelden waar zulke gebeurtenissen rampzalig verliepen. Maar Nederland kan bogen op een redelijk fatsoen in omgangsvormen en beleid ten opzichte van immigranten en hun nakomelingen.
‘Nederlandse lezers zeggen vaak dat ze zich schamen en schuldig voelen,’ zegt Cynthia McLeod. ‘Dat hoeft niet. Niemand die nu leeft is schuldig aan iets dat driehonderd jaar geleden is gebeurd. Ik vind dat Nederland het goed doet met alle allochtonen die erbij zijn gekomen. Dat is niet makkelijk.’