Liever actieve bevolkingspolitiek dan neocommunistische plannetjes over wat producenten nog mogen maken en wat consumenten nog mogen eten
Voor zover we de toekomst van Nederland kennen, weten we dat op middellange termijn stijgende zorgpremies en stijgende belastingen maken dat de koopkracht niet zal stijgen. Alle economische groei zal opgaan aan collectieve lasten die vroeger werden besteed aan het optuigen van de verzorgingsstaat en nu aan het klimaatneutraal maken van Nederland in 2050.
Na 2050 verandert het klimaat nog steeds, maar dat ligt dan niet meer aan ons. Dan is bijna de helft van de bevolking ouder dan vijftig en het alsmaar dalende peil van het onderwijs verzekert nu al dat welvaart na 2050 niet op het opleidingsniveau van de andere helft gebaseerd zal zijn.
Toch wordt onbekommerd omgegaan met wat ons nog rest. Zo vroeg de hoofdredacteur van de Volkskrant zich onlangs af ‘Wat moet Nederland met de bedrijven waarvan het vooral de lasten heeft en niet de lusten?’
We horen de galm van de kansel
Als het woord ‘bedrijven’ hier was vervangen door het woord ‘immigranten’ dan had hij de vraagstelling waarschijnlijk te extreemrechts gevonden om die een podium te bieden. Nu het om bedrijven gaat, legt de vraag extreemlinkse onderbuikgevoelens bloot, die ook tegenspraak behoeven.
‘Sommigen beschouwen het private bedrijfsleven als een roofzuchtige tijger die moet worden afgeschoten. Anderen kijken ernaar als een koe die ze kunnen melken. Slechts een handvol mensen ziet wat het bedrijfsleven echt is: het sterke paard dat de kar trekt,’ zei Winston Churchill ooit. De hoofdredacteur van de Volkskrant hoort niet tot die handvol.
‘Willen we deze economie wel? Zijn sommige sectoren niet veel te belastend voor ons kleine, reeds overbelaste land?’ vraagt hij ons. In zijn retoriek horen wij de galm van de kansel en net als de dominee geeft hij zelf het antwoord, al kan hij zich slechts beroepen op een aardse autoriteit: ‘DNB-president Klaas Knot formuleerde het onlangs het scherpst. Sommige sectoren kosten Nederland veel meer dan ze opleveren, zei hij, en daar moeten we eigenlijk van af. Hij noemde ze ook bij naam: de glastuinbouw, de vleesverwerkende industrie en de distributiecentra.’
Daar keek ik van op. Een eerdere president van De Nederlandsche Bank die sluiting van hele bedrijfstakken bepleitte, kan ik mij niet herinneren. Zelfs niet toen bij de vorige energietransitie, die van steenkool naar aardgas, de mijnen dicht gingen. Levert De Nederlandsche Bank Nederland eigenlijk nog wel meer op dan hij kost, is een vraag die dan bij mij rijst, maar in de politiek niet wordt gesteld.
Want overheidsinstellingen blijven altijd bestaan. Zelfs de in 1814 opgerichte Nederlandsche Bank, al verspeelt die haar hele eigen vermogen. Maar bedrijven naar wier producten geen vraag meer is, verdwijnen vanzelf. Daar hoeft de overheid niets voor te doen. Bedrijven die dingen maken die ‘we met zijn allen’ niet willen, gaan namelijk failliet.
In de krant van de hoofdredacteur denkt men daar anders over. Daar viel vier jaar geleden al te lezen: ‘Bedrijven die het alleen gaat om geld verdienen, hebben geen bestaansrecht.’ Dat vonden Ewald Engelen, Marcia Luyten en Jeroen Smit. Die zagen in de coronacrisis een kans om de economie naar hun zin te hervormen. Zij verdeelden die daartoe in goede en slechte bedrijven en de ‘sociaal-rechtvaardige, duurzame’ bedrijven mochten van hen overheidssteun krijgen, maar de slechte bedrijven moesten het geld terugbetalen.
De kletsende klasse wil planning en dwang
Het is niet de juistheid van ideeën die bepaalt hoeveel invloed ze hebben. Dit pleidooi voor economische eugenetica was ondertekend door 115 mensen onder wie geen enkele vakbondsbestuurder of arbeider, maar wel de cabaretiers Claudia de Breij, Dolf Jansen, Guido Wijers en Freek de Jonge, de schrijvers Rutger Bregman, Adriaan van Dis, Bas Heijne, Geert Mak en Tommy Wieringa, enkele dichters en kunstenaars en natuurlijk ook de woordvoerders van de gesubsidieerde oppositie zoals actiegroepen De Goede Zaak, Tax Justice Nederland, Both Ends, Laat Bloeien, Ede Jonge Klimaatbeweging, Ons Geld, Transitie Boxtel, Social Enterprise, Jongeren Milieu Actief, de Stop Ecocide Foundation en de Fairness Factory. Allemaal ‘opiniemakers’.
Zij geloven net als de economen die honderd jaar geleden een Centraal Plan opstelden, dat van bovenaf valt uit te stippelen wat goed voor ons is. Ook al heeft de praktijk keer op keer geleerd dat inperken van economische vrijheid leidt tot inperken van politieke vrijheid en tot dictatuur. Maar onze ‘opiniemakers’, de kletsende klasse van schrijvers, dichters, cabaretiers, kunstenaars en hoofdredacteuren meent te weten wat we met bedrijven moeten doen om tot een juiste samenleving te komen. Steeds met de nadruk op ‘moet’. Want het kenmerk van planning is dwang.
In onze bestuurlijke haarvaten zitten dieprode ideeën
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worstelt in haar rapport Goede zaken met de vraag om iets verstandigs over deze materie te formuleren en het landsbestuur heeft steeds minder schroom om ons te vertellen wat goed voor ons is. Bernard ter Haar, destijds werkzaam voor de club van veertien allerhoogste ambtenaren genaamd ABDTOPConsult, schreef een jaar geleden al dat ‘we’ onze consumptiepatronen ‘moeten’ veranderen.
Verwijzend naar biodiversiteit, klimaatverandering en leefbaarheid, stelde Ter Haar dat we ‘ons voedingspatroon moeten verleggen van een dieet met dierlijk eiwit naar een dieet met plantaardige eiwitten. Een lekker stukje vlees? Van die verworvenheid zullen we afscheid moeten nemen,’ aldus Ter Haar. Wij tellen twee keer ‘moeten’. En er moet meer: vermogen binnen de familie laten, was vroeger volgens hem logisch om de bestaanszekerheid te borgen. Maar nu niet meer: ‘de verworvenheid van lage successieheffing zal vervallen.’
Dieprode ideeën, nauwelijks nog in groene vermomming gewikkeld, blijken doorgedrongen tot in de bestuurlijke haarvaten. Ter Haar zal toch wel weten dat in 1917 de eerste nieuwe wet die Lenin invoerde om de Sovjet-economie fundamenteel in een communistische te veranderen, luidde dat alle erfenissen voortaan aan de staat vervielen?
Dat was ook een van de tien punten uit het manifest Tien over Rood dat de radicalen van Nieuw Links in 1966 uitbrachten en dat gematigden als Willem Drees senior en junior de PvdA deed verlaten. Niet alleen de lopende overname van de bestuurlijke PvdA door het extremistische GroenLinks is een teken des tijds. De ontboezeming van een hoge ambtenaar laat zien dat wat vroeger extreemlinkse ideeën waren nu gewoon onderdeel uitmaakt van het denkpatroon van de bestuurlijke kaste.
Ter Haar waarschuwt ons zelfs om niet tegen te spartelen als hij ons laatste stukje vlees komt afpakken: ‘Verzet is vaak niet de actie die bij afscheid past. Verzet kost energie en veroorzaakt schade. Beter is het om het verlies een plek te geven en het afscheid met opgeheven hoofd te aanvaarden. Dat houdt mensen bij elkaar en kan ook energie geven om oplossingen te zoeken.’
Bestuurlijk Nederland is doordrenkt met een ideologie die maakt dat het wel ingrijpt in van alles waar het zich niet mee hoeft te bemoeien, maar niet doet wat nodig is. Joop den Uyl zei al op 15 mei 1973: ‘Op grond van de overbevolking in Nederland, die een groot probleem vormt voor de verbetering of zelfs het handhaven van de kwaliteit van het leefmilieu, dient de overheid een actieve bevolkingspolitiek te volgen.’
33 procent bevolkingsgroei
Dat is echter zo ongeveer het enige wat de overheid in de afgelopen vijftig jaar níet heeft gedaan. Daarom heeft Nederland er sinds Den Uyl aan de bel trok 4,5 miljoen inwoners bij gekregen. Die stijging met 33 procent is funest voor de brede welvaart per hoofd van de bevolking. Wat we dringend nodig hebben, is een democratisch besluit over wie we wel en wie we niet Nederland binnen laten. Voor neocommunistische plannetjes over wat producenten hier nog mogen maken en wat consumenten hier nog mogen eten, kopen we niets.
We kunnen alleen hopen op de bestaanszekerheid die Pieter Omtzigt graag citeert als ‘voorwerp van zorg van de overheid’ uit artikel 20 van de Grondwet, als een nieuw kabinet deze bestuurlijke verandering snel in gang zet.
Paul Frentrop was achtereenvolgens journalist, bankier, ondernemer, pensioenbeheerder, hoogleraar en politicus – tot juni 2023 als zelfstandig lid van de Eerste Kamer.
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!