Levensbeëindiging op je 85ste, mag de overheid dat bevorderen?

Kardol
Wat als de overheid bij precaire onderwerpen als hulp bij zelfdoding de regie volledig in eigen handen neemt? Foto: Pexels.

We leven, zo wordt vaak gezegd, in een individualistische samenleving waarin mensen alleen voor zichzelf en voor hun directe familieleden zorgen. Met name die toevoeging ‘en voor de directe familie’ roept vragen op.

De zogenoemde Belgian Ageing Studies van onze zuiderburen, waarbij 60-plussers worden bevraagd over onder meer hun familiaire contacten, schetsen een opmerkelijk beeld. De ‘jongere ouderen’, oftewel mensen in de leeftijd van 60 tot 69 jaar, vormen een categorie die met een behoorlijke regelmaat de kleinkinderen opvangt. Maar als we nagaan van wie mensen van 80 jaar en ouder mantelzorg krijgen, en we kijken specifiek naar hun kleinkinderen die dan vaak de pubertijd al ontgroeid zijn, dan zien we dat die kleinkinderen zogezegd niet thuis zijn. Iets meer dan één op de tien bekommert zich actief om hun ondersteuning-behoevende grootouders.

Hun afwezigheid wordt door zorgbehoevende ouderen vaak vergoelijkt: ‘ze hebben hun eigen leven’, ‘ze zijn aan het werk of volop met de studie bezig’ en ‘ze hebben hun vrienden en verenigingen’. In mijn roman De Staatsinjectie, waarover zo dadelijk meer, zien we dit beeld ook terug.

Van vanzelfsprekend naar bijzonder

Vanaf de jaren zeventig is er zowel rek gekomen in de familiale omgeving als krimp. De rek was een gevolg van de sterke toename van het aantal echtscheidingen: bonuskinderen, zes grootouders, halfzussen en halfbroers hebben de familiale context een ruimer en ander beeld verschaft. Een beeld waarbij de vraag opdoemt of familiale hulp niet verschuift van een vanzelfsprekende, morele verantwoordelijkheid naar een eventuele gunst wanneer het om een ‘indirect’ familielid gaat.

Het zorgen voor de directe familie, en dan met name voor de familieleden op leeftijd, is de afgelopen zes decennia geëvolueerd van een vanzelfsprekendheid naar een bijzonderheid. In de jaren zestig werd gestart met de bouw van pensions voor 65-plussers. Niet als antwoord op een dringende behoefte van ouderen om de eigen woning te verlaten en samen met leeftijdsgenoten te gaan wonen. Het was een ingreep van de overheid om de woningnood van de jongere bevolking te lenigen. Pensions ontwikkelden zich tot verzorgingstehuizen en verpleeghuizen. Om toegang tot deze instituties te krijgen is het al een tijd lang noodzakelijk dat de oudere een behoorlijke mate van ondersteuning nodig heeft.

Het zorgen voor en door de directe familie is in onze samenleving uit handen gegeven. De overheid heeft deze verantwoordelijkheid op zich genomen en de uitvoering in handen gelegd van instituties. Het betaalbaar houden van deze instituties ook bij een sterke toename van het aantal (zorgbehoevende) ouderen is een prangend vraagstuk geworden. Een antwoord, beter gezegd hét antwoord van de overheid, is om de zorg voor een belangrijk deel weer terug te leggen bij het familiaal netwerk.

Zestig jaar geleden, toen werd besloten ouderen gegroepeerde huisvesting aan te bieden, was het geboortecijfer meer dan tweemaal zo hoog als nu. Een gemiddeld gezin had meer dan drie kinderen en ook waren er gemiddeld acht kleinkinderen. Anno 2024 ligt het geboortecijfer net onder de anderhalf en het gemiddeld aantal kleinkinderen schommelt rond de drie. De conclusie is gerechtvaardigd dat de gezinsgrootte en familiale context heden ten dage, heel anders dan zestig jaar geleden toen ouderen de deur van hun woning uit werden gelokt, te beperkt zijn om de ondersteuning voor zorgbehoevende familieleden in de eigen thuissituatie op zich te kunnen nemen.

Ook het gegeven dat op dit moment meer dan drie miljoen mensen alleen wonen, draagt niet bij aan de houdbaarheid van de volledige definitie van ’individualistische samenleving’. Is het niet beter ons huidig omgaan met elkaar aan te duiden als ‘een opportunistische samenleving met een smalle familiale basis’?

Is overheidsingrijpen toegestaan?

Het voert wellicht te ver om een sterke toename van politieke splinterpartijen, van het aantal zelfstandigen zonder personeel, van een groeiende diversiteit aan samenlevingsvormen en van het aantal mensen dat de laatste snik zelf wil reguleren, uitsluitend als aspecten van een opportunistische samenleving op te voeren, maar in De Staatsinjectie wordt daar wel een voorproefje van gegeven.

Als de roep klinkt om de huidige wet- en regelgeving zo op te rekken dat het individu een allesbepalende stem heeft over het tijdstip waarop het leven wordt ingeruild voor de dood, dient de overheid daar dan in mee te gaan? Is niet enige terughoudendheid geboden? Als de overheid de zorg voor hulpbehoevende ouderen voor een belangrijk deel weer teruglegt bij de zorgbehoevende en bij diens mantelzorger(s), is het dan niet voor de hand liggend dat een beleving van ‘voltooid leven’ of de werkelijkheid van ‘ondraaglijk en uitzichtloos lijden’ moet worden gehonoreerd door beëindiging van het leven toe te staan, wanneer de meest betrokkenen daarvoor opteren? 

Maar hoe zwaar tilt de overheid aan een tegengeluid van mensen die oproepen daar níet in mee te gaan of om de eisen voor levensbeëindiging aan te scherpen? Aan wie is het te bepalen aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de zelfbeschikking van mensen te begrenzen, te verruimen en te kanaliseren? En wat als de overheid bij precaire onderwerpen als hulp bij zelfdoding de regie volledig in eigen handen neemt? Bijvoorbeeld door in een referendum de gevoelens van de samenleving te polsen voor wat betreft een gereguleerde beëindiging van het leven van een bepaalde groep ouderen in onze samenleving, te weten van mensen die de leeftijd van 85 jaar bereiken?

Is de overheid gerechtigd de torenhoge zorgkosten en de toekomstige (on)betaalbaarheid van pensioenen voor jongere mensen te problematiseren om overheidsingrijpen te rechtvaardigen? Hoe geoorloofd is het als de overheid enige manipulatie niet uit de weg gaat door een aantrekkelijke financiële vergoeding in het vooruitzicht te stellen aan de naasten van de oudere van wie het leven wordt ontnomen? Dit analoog aan het recente voorstel aan gedupeerden van de toeslagenaffaire om hen 5000 euro toe te kennen als ze ‘de zaak’ verder laten rusten.

En wat te denken van de beïnvloeding van de ouderen zelf door ze op hun laatste levensdag een erehaag en een heldenstatus in het vooruitzicht te stellen en door de financiële zorgen van hun nabestaanden eenmalig te reduceren? Heeft de overheid het recht om uitslagen van referenda tot wetten te verheffen? In De Staatsinjectie wordt het wettelijk kader van de Wet verplichte levensbeëindiging voor mensen van 85 jaar en ouder gelegd naast internationale en Europese afspraken over de rechten van de mens. Bieden Europese verdragen wellicht ruimte voor verschillende interpretaties door de lidstaten? 

Verzet, berusting en capitulatie

In De Staatsinjectie wordt de rol van de medische beroepsgroep belicht. Deze groep valt de benaming van ‘toekomstverschaffers’ ten deel. Medici zijn opgeleid om mensen het leven te laten behouden, om ze perspectief te geven en om ze bij te staan in moeilijke tijden. Hoe ontvankelijk is het medisch domein voor een niet-medisch opgeleide beroepsgroep die een belangrijke rol vervult bij de begeleiding naar het levenseinde van mensen die vinden dat hun leven is voltooid? De Staatsinjectie is gesitueerd in een tijd waarin de Wet voltooid leven van kracht is. Een van de hoofdpersonen met een medische achtergrond wordt geconfronteerd met iemand die, conform de zogenoemde zorgvuldigheideisen van die wet, de rol van levenseindebegeleider op zich neemt.

Hoe ondergaat Ad Stevens, de 84-jarige hoofdpersoon van De Staatsinjectie, dit alles? Hij is van mening dat hij niet aan het profiel beantwoordt van een 85-jarige die de samenleving op kosten jaagt en hij wil nog zoveel. Verzet, berusting en capitulatie wisselen elkaar af. Als hij de staatsinjectie moet ondergaan, wil hij in ieder geval dat zijn overleden lichaam wordt geresomeerd, vanwege het milieuvriendelijke karakter ervan. 

Tinie Kardol was hoogleraar vergrijzingsvraagstukken aan de Vrije Universiteit Brussel en bestuurder in de Nederlandse ouderenzorg. Hij is gastdocent en verzorgt lezingen in binnen- en buitenland. In september publiceerde hij bij Uitgeverij Blauwburgwal het boek ‘De Staatsinjectie’, een beklemmende, maar ook hilarische roman waarin ouderen in toenemende mate als kostenpost worden geschetst. De Staatsinjectie is te koop via elke (internet-)boekhandel en uiteraard in onze webwinkel.