In een seculiere samenleving behoren BOA’s geen religieuze symbolen te dragen
In Arnhem mogen handhavende BOA’s religieuze symbolen, zoals een hoofddoek, een keppeltje of een tulband dragen. Een motie van Denk en D66 daaromtrent haalde op 2 februari 2022 een meerderheid in de gemeenteraad (Denk, D66, PvdA, GroenLinks, ChristenUnie, Partij voor de Dieren stemden voor). In Tilburg en Almere gelden soortgelijke regels voor BOA’s. In Den Haag nam de gemeenteraad inmiddels ook een dergelijke motie aan, daar tevens met steun van het CDA.
Noemenswaardig is dat de Arnhemse motie niet slechts inzet op religieuze uitingen, maar op een ‘godsdienstige of levensbeschouwelijke uiting’. Er is dus bij het college van B&W geen oog voor de niet-religieuze kant van de motie.
Burgemeester Ahmed Marcouch schreef, bijna twee jaar later, namens het college van burgemeesters en wethouders op 15 december 2023 een brief aan de gemeenteraad waarin hij mededeelde dat de gemeente het vanaf die dag ‘expliciet mogelijk’ maakt dat ‘handhavers in dienst van de gemeente Arnhem zichtbaar religieuze uitingen dragen bij het uniform’. De burgemeester stelt:
‘We willen als werkgever een inclusieve organisatie zijn, waarbij iedereen zichzelf kan zijn. Bij veel publieksfuncties kunnen medewerkers nu al een religieuze uiting zichtbaar dragen. Het uitsluiten van de handhaver past daar niet langer bij.’
Marcouch geeft islam teveel ruimte
Er is kennelijk iets veranderd. Vroeger mocht de handhaver uitgesloten worden volgens de burgemeester; nu niet meer. Maar wat is er dan gebeurd? Voor Marcouch – zelf een moslim en voorheen bestuurder bij de Unie van Marokkaanse Moskeeën in Amsterdam en Omgeving (UMMAO) – lijkt er niet veel veranderd te zijn, want hij steunde begin jaren ’00 al ‘voor de overheid werkende straatcoaches die om religieuze redenen weigeren vrouwen de hand te schudden’, aldus Carel Brendel in zijn boek De Onzichtbare Ayatollah uit 2010.
Er is in dat kader frequent gewezen op een relatie van Marcouch met personen rondom de Moslimbroederschap; die relatie was er evident, maar in hoeverre hij daar zelf toe behoorde, is nooit echt aangetoond. Marcouch heeft belangrijk werk gedaan voor Nederland, maar biedt daarin wel ruim – teveel – baan aan de islam.
Marcouch stelt in zijn brief de eis dat de religieuze ‘uiting’ ‘passend en herkenbaar’ moet zijn. Daarbij ‘moet worden gedacht aan kleur en uitstraling, zodat de uiting past bij het uniform en de handhaver als zodanig herkenbaar blijft’.
Wat maakt dat de religieuze uiting passend en herkenbaar is? Herkenbaarheid zit waarschijnlijk in voor het publiek bekende religieuze uitingen. Daarmee worden religieuze minderheden gediscrimineerd. Voor Marcouch betekent dit waarschijnlijk dat er ruimte moet zijn voor het keppeltje, de tulband, de hoofddoek en het zichtbare kruisje; zijn motivatie zal waarschijnlijk bij de hoofddoek liggen.
Uniform dient voor neutraliteit
Maar wat als iemand een ander, minder bekend, religieus symbool wil dragen op het uniform? Zoals de kirpan (dolk van de Sikh’s) of het vergiet (van de pastafari’s)? Of het symbool ‘passend’ is, is moeilijk te bepalen. Als een hoofddoek passend is, zullen veel uitingen passend zijn. Een nikab of boerka echter niet, omdat dit de herkenbaarheid van het uniform in de weg zit. Maar mag een roze keppeltje bijvoorbeeld of moet het donkerkleurig zijn? De burgemeester heeft er kennelijk niet-uitgesproken ideeën over.
Rondom die herkenbaarheid zit overigens een sluwheid. Een uniform dient niet primair voor de herkenbaarheid. Voor herkenbaarheid kan ook een hesje dienen. Een uniform bestaat uit schoenen, een broek, een koppel, bovenkleding en eventueel hoofdbedekking. Die kledingstukken moeten ‘uniform’ zijn. Het idee daarachter is primair dat uniformdragers er zoveel mogelijk hetzelfde uitzien. Dat wordt gedaan omdat de uniformdrager die handelt uit naam van de overheid een behoorlijke mate van neutraliteit dient uit te stralen, en om de eigen identiteit zoveel mogelijk te neutraliseren.
Marcouch schrijft ook over neutraliteit: ‘Wij zijn ervan overtuigd dat een zichtbare religieuze uiting die past in het uniform van de handhaver niet in de weg staat aan een neutraal optreden.’ Ook in de aangenomen motie van Denk en D66 staat dat ‘een godsdienstige of levensbeschouwelijke uiting niets zegt over hoe een handhaver of toezichthouder in haar werk staat’. Dit is een misleidend argument. Er wordt doorgaans niet bepleit dat de geüniformeerde met een zichtbaar kruis om de nek of met een keppel of hoofddoek op niet neutraal kan optreden. Het probleem is dat de schijn, of de uitstraling, van die neutraliteit in het geding komt.
Er zijn namelijk twee eisen rondom neutraliteit. Een overheidsmedewerker met publiekscontacten moet niet alleen neutraal handelen, maar ook neutraliteit uitstralen. Naar gelang deze medewerker meer bevoegdheden heeft, behoren die eisen strenger te zijn.
‘Als het handelen maar neutraal is’
Tegenstanders van deze positie zouden kunnen tegenwerpen dat het slechts om neutraliteit gaat en dat er geen schijn van neutraliteit hoeft te zijn als het handelen werkelijk neutraal is. In dat geval is er inderdaad geen uniform nodig en kan iedereen tot op zekere hoogte dragen wat hij of zij wil. Een hoofddoek, een PVV-button, een tatoeage van Ajax, een oorlabel met daarop ‘269’ of een patch van Extinction Rebellion. Het kan dan allemaal. Want u kunt ondanks dergelijke symbolen of uitingen gewoon neutraal handelen, toch?
Het probleem is dat niemand volledig neutraal is, dat mensen de groepen waartoe zij behoren of de ideologieën die ze aanhangen nooit helemaal kunnen uitschakelen. Zou het dan niet transparanter zijn om dat juist te tonen? Maar daarmee zou het verhaal dan worden: ‘U krijgt als jood een bekeuring van een islamitische BOA. Dat ziet u aan haar hoofddoek. Zij beweert neutraal te zijn hoewel u aanvoelt dat die bekeuring met uw jood-zijn te maken heeft.’
Als deze BOA geen hoofddoek draagt, is het verhaal: ‘U krijgt een bekeuring van een BOA. U bent het daar wellicht niet mee eens. U heeft deze BOA echter niet op enige vorm van willekeur kunnen betrappen, zelfs als die willekeur er wel zou zijn.’
In beide situaties kan de BOA neutraal hebben gehandeld of juist niet. Het verschil zit in de beleving van de situatie. Die beleving doet iets met de legitimiteit van de gezagsdrager of de overheid in het algemeen. Daarnaast kan een uniform (dus zonder persoonlijke identitaire symbolen) de identitaire gevoelens van de drager zelf wellicht ook verminderen, en daarmee bijdragen aan werkelijk neutraler handelen.
Gaat de levensbeschouwing boven het werk?
De schijn van neutraliteit is belangrijk, omdat de BOA niet handelt als individuele burger, maar uit naam van de overheid. De overheid heeft veel macht, de burger slechts beperkt. Daarom is de persoon in het uniform niet zo belangrijk, het gaat om wat het uniform uitstraalt en waar het voor staat. Waar de overheid of de specifieke organisatie voor staat.
Of de geüniformeerde moslim, christen, jood, atheïst, FVD’er, Bij1’er, pianist, of supporter van FC Twente is, is irrelevant. Als hij of zij het werk niet kan doen zonder een levensbeschouwelijk symbool te dragen, prioriteert hij of zij die levensbeschouwing boven het werk. De hoofddoek wordt daarmee boven de laïcité geplaatst. Dat hoeft overigens niet erg te zijn, maar het doet de vraag rijzen wat dat betekent. Religieuze symbolen op een BOA-uniform behoren niet in een seculiere samenleving.
Van Bart Collard verscheen onlangs ‘Het recht op desinformatie’. Het boek is overal te koop en te bestellen, zoals ook in de winkel van Wynia’s Week. Kijk HIER.
De donateurs maken Wynia’s Week mogelijk, ook in 2024. Doet u mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!