Huizinga-intellectuelen past zelfkritiek, geen gezeur over de slechte smaak van het volk

kadt
Jacques de Kadt verweet de elitaire jeremia’s met hun ‘machteloze zurigheid’, dat zij het zelf zover hadden laten komen. Beeld: parlement.com.

Er wordt veel geklaagd over de teloorgang van van-alles-en-nog-wat en over onze democratie die in haar voortbestaan zou worden bedreigd. Maar enig zelfinzicht en zelfkritiek is bij deze moderne jeremia’s ver te zoeken.

Toen ik in de jaren tachtig in Utrecht geschiedenis studeerde, was Johan Huizinga (1872-1945) mijn grote voorbeeld. Niet dat ik de illusie koesterde hem te kunnen evenaren of zijn niveau zelfs maar te benaderen, maar zo moest het: verhalen over prachtige onderwerpen als de late Middeleeuwen, Erasmus, de Nederlandse beschaving in de zeventiende eeuw, in een literaire stijl vanuit de bronnen verteld, met een lichtheid die aan het geniale grensde. Mijn eigen hoogleraar had boeken uit Huizinga’s bibliotheek bemachtigd en liet mij aan de hand van de streepjes daarin zien dat Huizinga nooit een heel boek doorploeterde. Hij las de eerste tientallen of honderd pagina’s en dan was hij tot de kern doorgedrongen en wist hij dus genoeg.

Jacques de Kadt

Niet alleen zijn historische boeken las ik met vreugde, ook zijn cultuurkritische werk was zeer wel aan mij besteed. Boeken als In de schaduwen van morgen en Geschonden wereld: boeken over het verval van onze beschaving en een inschatting van de kansen op herstel, ik vond het prachtig en stemde er grommend mee in.

Een goede vriend zag het meewarig aan en gaf mij een boek waarin die cultuurbeschouwingen van Huizinga scherp werden bekritiseerd. De auteur was een erudiet politicus: Jacques de Kadt (1897-1988), en de titel van zijn beschouwing luidde: De deftigheid in het gedrang. Hoe interessant De Kadt was, heb ik later ontdekt. Hij was Joods, een bekeerde communist, en schreef in 1939 een meesterwerk over het opkomende fascisme. Na de oorlog was hij Kamerlid voor de PvdA, maar met de opkomst van Nieuw Links verliet hij de partij en sympathiseerde hij met het Dreesiaanse DS’70.

Hij bestreed de geest van 1968, was kritisch over de uitwassen van de verzorgingsstaat en geloofde in de westerse superioriteit en de noodzaak om onze orde te verspreiden, desnoods preventief. Zijn De politiek der gematigden (1972) is een briljant pleidooi voor de politieke en militaire weerbaarheid van het vrije Westen. Zijn boekje over Israël (Methode Israël, 1967) lijkt mij opnieuw relevant omdat De Kadt zich toen al verzette tegen de gedachte dat Israël een ‘kolonie’ van het ‘Westen’ in Arabisch gebied zou zijn. En de methode is dat je niet reageert op wat een vijand doet, maar voorkomt dat hij wat kan doen.

Die De Kadt dus, een neoconservatief die een van de weinige Nederlandse politieke denkers van betekenis was. De Kadt verweet Huizinga, en alle ‘Huizinga-intellectuelen’, dat hun afkeer van de massa en van het fascisme de uiting was van een bepaalde deftigheid. Vanuit een bevoorrechte en zekere positie jeremieerden deze deftige mensen over de slechte smaak van het volk, de slechte manieren van het gepeupel, hun overrompelende sympathie voor nieuwe politieke leiders en hun keuze en bijval voor fascististische, ‘extreem-rechtse’ politiek.

De elite was zelf massamens geworden

Wat De Kadt deze elitaire jeremia’s met hun ‘machteloze zurigheid’ verweet, was dat zij het zelf zover hadden laten komen: zij hadden zich van gewone, hardwerkende, fatsoenlijke burgers vervreemd en afgekeerd, niets begrepen van hun gerechtvaardigde verlangens, van hun verzet tegen de ‘Überfremdung’, het je niet meer thuis voelen in je eigen straat, je eigen buurt, je eigen dorp, en bovenal: zij hadden niet gehoord noch begrepen dat achter hun proteststem het verlangen naar een bepaald idealisme, een positief ideaal schuilging, iets van gerechtvaardigde trots op de eigen taal, het eigen land, de eigen cultuur, en de vrees voor de teloorgang daarvan. De elite zelf was tot de categorie van de massamens geworden, bureaucratisch, plat, zonder een alternatief voor de proteststem die, bij ontstentenis van dat alternatief, alleen maar radicaliseerde.

Die nette mensen, de Huizinga-intellectuelen, zijn er nog altijd. Ze klagen steen en been, week in – week uit, en in alle toonaarden, meewarig en bits, over de opkomst en het succes van de PVV. Maar het is gezeur zonder enige zelfkritiek, zonder enige constructieve gedachte. Het is niet meer dan een licht wanhopig pleidooi voor vroegere verhoudingen, voor een bestel zaliger, dat niet over de eigen schaduw heeft weten heen te springen.

Hans Goslinga

Een van hun woordvoerders is een commentator van Trouw, Hans Goslinga. In een recente column citeerde hij Huizinga’s uitspraken over een nationalisme dat het gevolg was van ‘het verval en de verdwazing van het publieke leven’. Of concreter: het ‘geschreeuw’ van de PVV, dat zich als de ‘stem van het volk’ beschouwt en zich afzet tegen ‘de elite’, en met de ‘onvoorstelbare’ steun van VVD en NSC de democratie in haar voortbestaan bedreigt.

Over hoe het zover heeft kunnen komen, bestaat bij Goslinga niet meer dan een begin van een vermoeden. Hij schreef ook over de wijze waarop iedere regeringsvorm (monarchie, aristocratie, democratie) kan deformeren in een donker spiegelbeeld (monarchie in tirannie, aristocratie in plutocratie), en merkt op dat een democratie in verval kan ‘doorslaan’ in anarchie.

Wat Goslinga niet benoemt, zijn de omstandigheden waaronder dit kan gebeuren. Een democratie kan in verval raken wanneer het volk (demos) tot massa (ochlos) wordt, en dat heeft altijd te maken met een bestuurlijke elite die de voorwaarden voor een gezonde democratie verkwanselt, de chaos van cultuurrelativisme en zelfhaat toelaat, en daarmee zelf de roep om een alternatief creëert – en zelf niet in staat is een geloofwaardig alternatief te bieden. Op wat Huizingaiaanse treurnis over een tekort aan ‘gematigdheid’ en ‘verdraagzaamheid’, aan ‘ernst, wellevendheid en waardigheid’ na.

Schrille tegenstem

Laten we de Huizinga-citeerders van onze dagen wat meer werkelijkheidszin, zelfinzicht en zelfkritiek toewensen. Het zou hun schrille tegenstem kunnen veranderen in een constructief geluid waarin het eigen falen niet wordt gemaskeerd door morele zelfverheffing en meewarig gezever, maar zich kan ontwikkelen tot een gevoel van medeverantwoordelijkheid voor de impasse waarin we ons bevinden.

Bart Jan Spruyt is historicus en journalist. Zijn columns over politiek en samenleving verschijnen iedere zaterdag in Wynia’s Week.

Wynia’s Week verschijnt altijd, twee keer per week. Het zijn de donateurs die dat mogelijk maken. Nog geen donateur? Kijk HIER. Hartelijk dank!