Hoe Harry van Doorn niet geschaad werd door het bekend worden van zijn collaboratieverleden
Berechting van mensen die werden verdacht van samenwerking met de Duitse bezetter bleef na de oorlog lange tijd uit. De economische wederopbouw had voorrang. Ook speelde mee dat een groot deel van het Nederlandse bedrijfsleven zich schuldig had gemaakt aan collaboratie. Een grote schoonmaak zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de economie.
Collaboratie vond niet alleen plaats bij bekende ondernemingen als Philips, DAF en de Nederlandse Spoorwegen, maar ook in de metaal, de scheepsbouw, de textiel en op de effectenbeurs. Openbaar Ministerie, rechters en politiek namen bovendien een weinig doortastende houding aan zodat berechting in de meeste gevallen uitbleef.
In 2025 worden collaboratiegegevens openbaar gemaakt
Nu het Nationaal Archief aan de vooravond staat van het online publiceren van al tachtig jaar geheimgehouden gegevens bestaat bij nabestaanden van de talloze anoniem gebleven collaborateurs, vooral ook op persoonlijk vlak, zoals NSB’ers die Joden hebben verraden en Nederlandse vrouwen die het aanlegden met Duitse militairen, grote vrees dat het onverkwikkelijke oorlogsverleden van een of meer voorouders alsnog in volle omvang naar buiten komt.
Er wordt op het laatste moment weliswaar toch nog enigszins op de rem getrapt teneinde familieleden in staat te stellen zich in de stukken te verdiepen alvorens deze worden vrijgegeven. Uiteindelijk zullen er medio 2025 een half miljoen dossiers van tienduizenden collaboratieverdachten aan de openbaarheid zijn prijsgegeven.
Zes jaar na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd ik geboren. De bezettingsjaren, de verwerking daarvan door de overlevenden en de wederopbouw zijn van grote invloed geweest op mijn journalistieke loopbaan. Het onderwerp ‘oorlog’ drong zich als vanzelf aan mij op door toegestuurde informatie, nadat ik mij een keer beroepshalve had begeven in kringen van oud-verzetsstrijders.
Er belandde als gevolg daarvan begin 1976 ‘zomaar’ een ‘dossier-Van Doorn’ op mijn bureau. Mr. H. W. van Doorn, de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), lid van de Politieke Partij Radicalen (PPR), een afsplitsing van de Katholieke Volkspartij (KVP), in het kabinet-Den Uyl (Partij van de Arbeid), zou zich tijdens de Tweede Wereldoorlog schuldig hebben gemaakt aan collaboratie.
Harry van Doorn
Het ging om een omvangrijke stapel documenten die als bewijs moest dienen. De als meester in de rechten afgestudeerde 25-jarige Harry van Doorn zou van 1941 tot medio 1942 als firmant van de Voorburgse handelsonderneming Forum, die eigendom was van zijn vader, voor meer dan 210.000 gulden cosmetica-artikelen aan de ‘Wehrmacht’, het Duitse leger, hebben geleverd.
Ruim twintig jaar na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog begon mijn zoektocht naar het vermeende economische oorlogsverleden van deze bewindspersoon en het verifiëren van de juistheid van de anoniem ontvangen documenten om een journalistieke ‘canard’ te voorkomen. Als jong journalist, het toeval wilde dat ik met mijn 25 jaar precies even oud was als Harry van Doorn in 1941 toen hij zaken zou hebben gedaan met de Duitse bezetter, kon ik mij een dergelijke afgang niet permitteren.
Verdenkingen verzwegen
Na maanden van onderzoek en talloze gesprekken met mensen uit de voormalige illegaliteit durfde mijn toenmalige werkgever, het opinieweekblad Accent onder leiding van hoofdredacteur Hans Knoop, de publicatie aan van een artikelenreeks van mijn hand over het vermeende collaboratieverleden van Harry van Doorn.
De bewindsman weigerde iedere vorm van commentaar en ook de zogeheten knipselkrant van het ministerie van CRM met publicaties over het departement in de media verzweeg de verdachtmakingen in Accent aan het adres van de minister voor de eigen ambtenaren.
Dissertatie Meihuizen
In het kader van de objectiviteit, gezien mijn toenmalige eigen betrokkenheid bij de zaak, zijn de komende citaten over wat zich rond Van Doorn heeft afgespeeld in de eerste oorlogsjaren overgenomen uit het boek Noodzakelijk kwaad, De bestraffing van economische collaboratie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog van dr. Joggli Meihuizen, die dit standaardwerk van ruim achthonderd pagina’s in 2003 publiceerde als zijn proefschrift aan de juridische faculteit van de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Meihuizen: ‘In de zomer van 1976 wijdde het weekblad Accent een verhaal aan het “oorlogsverleden” van Harry van Doorn. Naar aanleiding van deze publicatie werden door het Tweede Kamerlid V. A. Honig van den Bossche van de Boerenpartij schriftelijke vragen gesteld aan minister-president Joop den Uyl. Hij wilde weten of Van Doorn in de eerste oorlogsjaren zaken had gedaan met de “Wehrmacht” en vroeg ook of het klopte dat Van Doorn in 1942 een baan had geambieerd bij het onder nationaalsocialistische leiding staande ministerie van Justitie en of Van Doorn destijds vrijwillig de zogenaamde loyaliteitsverklaring had ondertekend.’
Den Uyl
Meihuizen: ‘Het Boeren-Kamerlid vroeg Den Uyl tevens of deze gegevens – indien ze op waarheid berustten – aan hem bekend waren geweest bij de samenstelling van zijn kabinet. In zijn antwoord sprak de premier over “gesuggereerde misdragingen” en herhaalde de eerdere conclusie van procureur-fiscaal bij het bijzonder gerechtshof in Den Haag, mr. J. Zaaijer, “dat Van Doorn geen enkel verwijt viel te maken en dat hij zich had gedragen als een goed Nederlander”.’
‘Van den Bossche wilde nu weten of de minister-president concreet had kunnen vaststellen of de door Accent aangehaalde feiten op onwaarheid berustten. Omdat Den Uyl deze vraag met een duidelijk “Neen” beantwoordde, kon Accent vervolgens triomfantelijk koppen: “Den Uyl geeft toe; feiten over Van Doorn in Accent waren juist.”’
‘Het weekblad haalde fel uit naar de premier, die niets had nagelaten om minister Van Doorn in bescherming te nemen. “God verhoede het, maar mocht Nederland ooit nog eens bezet worden dan weten we wat Den Uyl van een ‘goed Nederlander’ verwacht. Verrijk u aan de bezetter en teken een verklaring dat u niets tegen hem zult ondernemen”.’
In zijn boek uit het begin van deze eeuw (2003), volledig toegespitst op economische collaboratie, trekt onderzoeker Meihuizen als een van de hoofdconclusies dat de uiteindelijke zuivering en berechting een zeer bescheiden omvang hadden: tweederde van de ruim 30.000 collaboratiezaken – vrijwel allemaal betrekking hebbend op mannelijke verdachten – zijn in de opsporings- en vervolgingsfase blijven steken. ‘Dit wettigt de stelling dat de mislukking van de bestraffing van economische collaboratie bewust is bewerkstelligd.’
De inmiddels gepensioneerde Meihuizen heeft een duidelijke mening over het openbaar maken van de collaboratiegegevens: ‘Men gaat van het ene uiterste naar het andere: van beperkt openbaar met fotokopieerverbod, wat een ramp is voor wetenschappers, naar alles onbeperkt online voor Jan en alleman. Dat laatste vraagt om moeilijkheden. Dat wil zeggen oneigenlijk gebruik, zoals persoonlijke afrekeningen en dergelijke. Begrijpelijk dus dat men daar nu enigszins van is teruggekomen. Het belangrijkste is opheffing van het fotokopieerverbod voor wetenschappelijk onderzoek. Indien het inmiddels gedigitaliseerde documenten betreft, gaat het dan uiteraard niet om fotokopiëren, maar om downloaden.’
Boerenpartij werd politiek succes misgund
De maatschappelijke carrière van Harry van Doorn heeft door het bekend worden van zijn collaboratieverleden aan het begin van het ministerschap van CRM in het kabinet-Den Uyl geen enkele schade opgelopen. Hoe kon dat? Als vandaag de dag een verdachtmaking van bijvoorbeeld ‘grensoverschrijdend gedrag’ door een bekende Nederlander in de publiciteit komt, gaat zo’n bericht als een lopend vuurtje door de media. Dat was in de tijd dat ‘de zaak-Van Doorn’ speelde ongebruikelijk.
Belangrijker nog was dat binnen de Haagse politiek de Boerenpartij een niet-geliefd buitenbeentje was die als opkomende macht geen politiek succes werd gegund. Geen andere partij sloot zich dus aan toen een Boeren-Kamerlid vragen stelde aan de minister-president over het oorlogsgedrag van Van Doorn.
Theo Jongedijk is journalist.
Wynia’s Week verschijnt altijd, twee keer per week. Het zijn de donateurs die dat mogelijk maken. Nog geen donateur? Kijk HIER. Hartelijk dank!