Het waanbeeld van ‘Nederland stikstofhel’ moet overeind blijven, ongeacht de feiten
Het debat over de vraag hoe goed of slecht het gaat met de natuur, vertoont overeenkomsten met de prijzenoorlog die met enige regelmaat uitbreekt tussen supermarktketens. Een tijd lang slaan die elkaar dan in de reclame om de oren met de claim dat een mandje boodschappen bij hen het allergoedkoopts is. Zo’n claim wordt dan aangevochten door een concurrent, bijvoorbeeld omdat hun huismerken hagelslag, pindakaas en halfvolle melk net zo zlekker zijn, maar goedkoper dan de desbetreffende ‘A-merken’ in het eerder genoemde mandje.
Vervolgens mengt de derde concurrent zich in de strijd, met de claim dat als je maar consequent al hun dag- en weekaanbiedingen koopt, hun mandje boodschappen het goedkoopst is, waarop de volgende concurrent overtoept dat als je hun bonuskaart koopt en vlijtig zegeltjes spaart en alleen artikelen met roze stickers uit de ‘laatste dag’-bakken scoort, je bij hen toch echt het minst betaalt.
Elke bijstandsmoeder weet – of behoort te weten – dat er niet zoiets bestaat als ‘de goedkoopste supermarkt’; om zo min mogelijk uit te geven, moet je in de gaten houden wat waar wanneer het meeste waar voor je geld geeft.
Veel media praten de milieuclubs na
Ecologen zijn nog creatiever dan marketing-mensen als het gaat om shoppen in eigen winkel. Terwijl het bij de vraag ‘welke supermarkt is het goedkoopst’ gaat om luttele procenten verschil, kan het oordeel over hoe goed het gaat met de natuur, verschillen als dag en nacht.
Het NOS Journaal en de grote kranten praten altijd zonder enige reflectie de natuur- en milieuclubs na, die betogen dat het met 80 of 90 procent van de natuur heel slecht gaat. Maar als je kijkt naar de totale oppervlakte van Natura2000-gebieden in Nederland, gaat het met 80 à 85 procent juist goed, en met slechts 15 à 20 procent matig tot slecht.
De eco-lobby countert dan dat 90 procent van de habitats in Nederland een slechte staat van instandhouding heeft. ‘Wat is een habitat?’ denkt de modale burger, die vervolgens afhaakt met de take home message dat de natuur in Nederland op sterven na dood is.
Een ‘habitat’ is een bepaald type natuur, bijvoorbeeld hoogveen of schrale heide. Hoe kan 90 procent van die natuurtypes in slechte staat zijn, terwijl de Living Planet Index van Nederland al dertig jaar stabiel is en vele dier- en plantensoorten in aantal toenemen?
Dat komt simpelweg omdat voor de zogeheten artikel 17-rapportage, waar die rampzalige 90 procent vandaan komt, de lat extreem hoog wordt gelegd. Een habitat is niet één natuurgebied, maar alle gebiedjes in Nederland waar dat type natuur voorkomt. In minstens 85 procent van al die gebiedjes moet alles vrijwel perfect in orde zijn, en bovendien moeten de desbetreffende natuurbeheerders de overtuiging hebben dat dit in de toekomst ook zo zal blijven. Anders krijgt de hele habitat het stempel ‘slechte staat van instandhouding’.
Dat staat ook in de officiële toelichting bij de artikel-17 rapportage : ‘De “landelijke staat van instandhouding” is de optelling van een zeer strenge beoordeling van vier aspecten per habitattype en per soort op landelijk niveau (binnen én buiten Natura 2000).’
Sinds 2000 verdween geen enkele plant- of diersoort uit Nederland
Deze beoordeling is zoiets als een klas vol leerlingen die eindexamen doen, en in eerste instantie is wie meer dan één onvoldoende heeft, gezakt. Bovendien is de hele klas gezakt als meer dan 15 procent van de leerlingen zakt. Dan zou het best kunnen dat 90 procent van de school zakt voor het eindexamen, terwijl het gemiddelde cijfer van alle leerlingen een acht is – en 80 procent van de leerlingen geen enkele onvoldoende had. En om de metafoor nog wat verder door te trekken: deze regels zijn opgesteld door de bond van bijlesleraren.
Dit is niet zomaar een wilde veronderstelling. Afgelopen week kwam Natuur anno 2023: vallen of opstaan? uit, een rapport van Henri Prins, gepensioneerd onderzoeker op het gebied van Landbouw en milieu bij Wageningen Economic Research. Prins heeft monnikenwerk verricht door de verspreiding te registreren in de jaren 2000 en 2020 van maar liefst 521 dier- en plantensoorten die voor Natura-2000 gebieden als typerend gelden. Hij baseerde zich op diverse databases, waarbij hij veelal per vierkante kilometer Nederland kon bepalen of een soort daar (nog) voorkwam. Op die manier kun je voor al die soorten vaststellen of hun verspreidingsgebied toe- of afnam. Het beeld verschilt per groep, maar alles bij elkaar levert dat onderstaande grafiek op:
Slechts van 12 procent van de soorten nam het verspreidingsgebied af, de rest nam toe of bleef stabiel. Na 2000 is geen enkele plant- of diersoort uit Nederland verdwenen.
In theorie is het mogelijk, dat het verspreidingsgebied van een soort toeneemt terwijl de populatie afneemt, namelijk als de bevolkingsdichtheid van die soort afneemt. Zelfs al zou dit voor een enkele soort gelden, dan is nog de vraag of dit een nadeel is. Het kan namelijk net zo goed een teken zijn van toegenomen biodiversteit.
Juist stikstofgevoelige soorten doen het goed
Prins concludeert eveneens dat te veel stikstof niet de belangrijkste drukfactor is voor de 12 procent soorten waar het minder goed mee gaat. Met name verdroging lijkt veel belangrijker.
Echter, volgens activistische ecologen als Patrick Jansen en Han Olff, met in hun voetspoor politici als Tjeerd de Groot (D66) en Jesse Klaver(GroenLinks), is zich in Nederland een stikstoframp aan het voltrekken. Je zou dan verwachten dat juist de meest stikstofgevoelige soorten het slecht doen, in ieder geval slechter dan de soorten die wel pap lusten van stikstof, zoals de brandnetels en bramen die door stikstofalarmisten altijd als schrikbeeld van gedegenereerde natuur worden opgevoerd.
Onderstaande grafiek uit Prins’ rapport is daarom opzienbarend. Het gaat om een vergelijking tussen de zeer stikstofgevoelige en de zeer stikstofminnende soorten. In beide groepen is het algemene beeld hetzelfde als voor alle soorten gezamenlijk: met het grote merendeel gaat het goed, met een kleine minderheid niet goed. Maar in de vermeende stikstofhel Nederland doen de stikstofgevoelige soorten het zelfs nog beter dan de stikstofminnende soorten!
Hoe kan dit? Een voor de hand liggende verklaring zou zijn, dat de stikstofgevoelige soorten sinds 2000 aan een inhaalslag bezig zijn. Die is mogelijk gemaakt doordat allerlei maatregelen in de landbouw de stikstofuitstoot sinds de jaren negentig drastisch omlaag hebben gebracht. Met andere woorden: het stikstofbeleid heeft gewerkt, het milieu voor stikstofminnende soorten is in Nederland sinds 2000 gunstiger geworden. Het is maar een hypothese; nader onderzoek is nodig.
Prins heeft zijn resultaten – toen hij nog met zijn inventarisatie bezig was – voorgelegd aan diverse prominente Nederlandse ecologen. ‘Met een paar van hen heb ik een heel goed contact,’ aldus Prins, maar met één uitzondering (Wim de Vries) wilden ze niet dat hun naam genoemd wordt: ‘Ik mocht ze zelfs niet bedanken in het rapport’.
Onwelgevallige feiten zijn alleen binnenskamers bespreekbaar
Te vrezen valt, dat dit tekenend is voor het geestelijke klimaat in de Nederlandse ecologie. Binnenskamers zijn onwelgevallige feiten eventueel bespreekbaar, maar naar buiten toe moet het officiële narratief van Nederland als stikstofhel overeind blijven.
Nog even terug naar de metafoor van de supermarkt: welke vorm van natuurbescherming geeft het meeste waar voor zijn geld? En wat is waar als het over de waarde van natuur gaat?
Wetenschapsjournalist Arnout Jaspers is schrijver van de bestseller ‘De Stikstoffuik’. Zijn columns verschijnen iedere zaterdag in Wynia’s Week.
In de maand juni 2023 gaat Arnout Jaspers op tournee door Nederland langs zalen, evenementen, clubs en boekhandels. Kijk elders in Wynia’s Week waar precies! Organisatoren kunnen zich melden bij boekingen@blauwburgwal.nl
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving, die vrij beschikbaar is voor iedereen. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!