Het politieke bedrijf in Nederland krijgt steeds meer absurdistische trekken
De intrigerende vraag ‘wie ben ik?’ laat zich vaak het best beantwoorden wanneer we onszelf vergelijken met anderen. Pas dan worden onderscheidende eigenschappen goed zichtbaar.
Ook op groepsniveau kunnen vergelijkingen heel leerzaam zijn. Niet voor niets worden voortdurend lijstjes gemaakt waarin bijvoorbeeld de sportprestaties van landen tegen elkaar worden afgezet.
Zo is er bij Olympische Spelen altijd veel aandacht voor het medailleklassement. De lijst wordt beschouwd als een belangrijke indicator voor de stand van de sportbeoefening in de deelnemende landen. Bij de meest recente editie van Olympische Zomerspelen – in 2021 in Tokio – eindigde Nederland als zevende, vóór landen als Frankrijk, Duitsland en Italië. Een grandioos resultaat.
Er bestaat ook zo’n lijst voor Nobelprijzen. In dat klassement staat Nederland iets lager – op plaats 11, met 22 prijzen – en moeten we niet alleen Amerika, Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk voor ons dulden, maar ook Zweden, Zwitserland en Oostenrijk. Hier lijkt dus nog ruimte voor verbetering.
Een lijdensweg van 299 dagen
Lijstjes en klassementen waarin de politieke prestaties van landen met elkaar worden vergeleken, zijn helaas erg schaars. Misschien moet we daar maar blij mee zijn, gelet op wat we de afgelopen drie jaar in Nederland hebben meegemaakt.
Eerst gebeurde bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 iets heel uitzonderlijks. Voor het eerst sinds 1998 wist een regeringscoalitie haar meerderheid in het parlement te behouden. Het gezamenlijke zeteltal van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie groeide zelfs licht: van 76 naar 78.
Het formeren van een vierde kabinet-Rutte leek dan ook een fluitje van een cent. Maar wat gebeurde? We kregen de langste kabinetsformatie uit onze parlementaire geschiedenis: een lijdensweg van liefst 299 dagen, vooral door toedoen van D66. Eerst toonde verkenner Kajsa Ollongren per ongeluk interne notities aan de camera’s (‘positie Omtzigt, functie elders’), vervolgens wierpen de democraten een langdurige blokkade op tegen regeringsdeelname van de ChristenUnie en als klap op de vuurpijl verspreidde D66-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma kwaadaardige drankroddels over VVD-informateur Johan Remkes.
De ongekend zware bevalling leverde een regeringsploeg op die het nog geen anderhalf jaar volhield. Het demissionair geworden kabinet kondigde vervolgens vervroegde Tweede Kamerverkiezingen aan.
Binnen zes weken, zoals ze dat in 2019 in Groot-Brittannië deden, ondanks 68 miljoen inwoners, een ingewikkeld districtenstelsel en liefst 650 parlementsleden? Nee, in Nederland – nog geen 18 miljoen inwoners, evenredige vertegenwoordiging en slechts 150 parlementsleden – schijnt het voorbereiden van verkiezingen bijna vijf maanden te moeten duren. En dus dienden we met het uitbrengen van onze stem te wachten tot 22 november.
De verkiezingsuitslag was ronduit spectaculair. De linkse partijen boekten hun slechtste resultaat sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 1922. PVV, VVD, NSC en BBB haalden samen 88 zetels: ruim voldoende om samen te gaan regeren, een wens die volgens diverse opinieonderzoeken ook leeft bij een grote meerderheid van hun kiezers.
Constitutionele zorgen
Maar wat is er sindsdien gebeurd? De VVD – hoewel de derde partij van het land – bleek bij voorkeur van regeringsdeelname af te zien en vooral dankzij NSC werd opeens onze Grondwet een punt van zorg. Die stamt uit 1814 en is sindsdien vele malen gewijzigd en herzien – de procedure die daarvoor bestaat, maakt nota bene deel uit van de Grondwet – maar zou nu, met het oog op mogelijke regeringsdeelname van de PVV, moeten worden ‘geborgd’.
Het klonk helemaal heel deftig en ook Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) liet om de haverklap weten zich grote constitutionele zorgen te maken. Hoewel in zijn eigen verkiezingsprogramma staat dat het Koninkrijk der Nederlanden een ‘parlementaire republiek’ moet worden – waarvoor een grondwetsherziening nodig is van een omvang die we sinds 1814 niet hebben beleefd.
Een oude Nederlandse traditie wil dat partijleiders die bij Tweede Kamerverkiezingen fors zetelverlies lijden, hun biezen pakken. Zonder dat er veel aandacht voor was, is de afgelopen weken met die oude gewoonte gebroken. Elf lijsttrekkers leden op 22 november zetelverlies, maar alleen Lilian Marijnissen (SP) trok zich daar wat van aan.
Een nóg oudere Nederlandse traditie wil dat demissionaire bewindslieden op hun plek blijven tot een nieuw kabinet aantreedt. Om, op verzoek van het staatshoofd, ‘al datgene te blijven verrichten, wat zij in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk achten’. De demissionaire bewindslieden van het vierde kabinet-Rutte lijken daar weinig boodschap aan te hebben.
Eerst vertrok minister van Buitenlandse Zaken en tweede vicepremier Wopke Hoekstra, daarna staatssecretaris Gunay Uslu (Cultuur en Media), vervolgens minister van Financiën en eerste vicepremier Sigrid Kaag. Deze week hield ook minister Ernst Kuipers (Volksgezondheid) het voor gezien. Vaandelvlucht van een niet eerder vertoonde omvang. Ondertussen is de minister-president druk aan het lobbyen om Jens Stoltenberg op te volgen als secretaris-generaal van de NAVO.
De grootste verliezer promoveert
Kan het nog gekker? Jawel, want op 8 januari is de grootste verliezer van de Tweede Kamerverkiezingen (min 15 zetels) tot vicepremier gepromoveerd. We hebben het over klimaatminister en D66-leider Rob Jetten, die profiteerde van het vertrek van Kaag.
Het politieke bedrijf in Nederland heeft de afgelopen drie jaar steeds meer absurdistische trekken gekregen. Laten we maar alvast medelijden hebben met de parlementaire historici die het later deze eeuw moeten uitleggen.
Roelof Bouwman is adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.
Wynia’s Week is jarig! Bent u al donateur? Doneren kan op verschillende manieren. Hartelijk dank!