Het nieuwe pensioenstelsel lost geen enkel probleem op, maar NSC-minister Eddy van Hijum gaat er toch mee door
Door Rob de Brouwer*
De eerste drie kleinere pensioenfondsen gaan per 1 januari over naar het nieuwe pensioenstelsel. Dat roept de vragen op, zoals voor welk probleem dit nieuwe stelsel ook alweer een oplossing was, of die oplossing ook wordt bereikt en wat het effect zal zijn op de opbouw van een aanvullend pensioen en de uitkeringen in de pensioenfase.
Het grootste verschil tussen het oude stelsel en het nieuwe is dat er in plaats van een vaste uitkering voortaan een variabele uitkering wordt aangeboden. Vroeger was het zo dat iedereen in ruil voor de afdracht van de pensioenpremie een uitkeringsrecht kreeg. Bij een opbouw gedurende 42 jaar ontstond het recht op een pensioenuitkering inclusief AOW van rond 80% van het middelloon. Het niveau van deze uitkering wordt voldoende geacht om het leven na de pensioendatum ongestoord te kunnen voortzetten
Ongelijke verdeling naar leeftijd
Na de overgang naar het nieuwe stelsel, ook wel ‘invaren’ genoemd, wordt de premie op een eigen pensioenrekening gestort, het eigen ‘pensioenpotje’. Het is niet zo dat dit eigen pensioenpotje apart wordt belegd. Nog steeds wordt door een pensioenfonds al het aan het fonds toevertrouwde geld collectief belegd. Maar de beleggingsresultaten worden ongelijk verdeeld over verschillende leeftijdscohorten, waarbij gehandeld wordt alsof jongeren meer in riskante zakelijke waarden beleggen en ouderen in risicovrije obligaties. De verschillende leeftijdscohorten hebben dus een eigen risicoprofiel.
Het lijkt alsof het aanvullende pensioen het karakter krijgt van een verplichte deelname aan een beleggingsfonds. De gevolgen van deze aanpak zijn groot. De opbouw van het pensioenpotje na het invaren is volledig afhankelijk van de ontwikkeling van de beleggingsresultaten, de omvang van het pensioenpotje op de pensioendatum is bepalend voor de maandelijkse uitkering en na pensionering komen beleggingswinsten vanwege het lage risicoprofiel niet of mondjesmaat beschikbaar voor aanvulling van het pensioenpotje waardoor aanpassing van de pensioenuitkering aan de geldontwaarding niet of nauwelijks meer zal plaatsvinden.
Was vroeger de uitkering 80% van het middelloon met een jaarlijkse indexatie waardoor deze waardevast is (overigens onder voorwaarde dat het pensioenfonds daarvoor voldoende middelen in huis heeft), nu kan de uitkering afhankelijk van de beleggingsresultaten een niveau bereiken van 60% tot meer dan 100% van het middelloon en na pensionering blijft de uitkering min of meer constant. Wordt een deelnemer in de oude situatie jaarlijks op de hoogte gebracht van zijn of haar opgebouwde jaarlijkse uitkering, nu geeft de jaarlijkse pensioenbrief drie mogelijke uitkomsten op basis van drie scenario’s: een gemiddeld rendement, een lager als het tegenzit of een hoger als het meezit.
Wat hier wordt beschreven is al bedreigend genoeg. Maar de wetgever heeft kans gezien het allemaal nog problematischer te maken. Om te beginnen moeten alle deelnemers en gewezen deelnemers aan pensioenfondsen en alle pensioengerechtigden overgaan naar het nieuwe stelsel. Ook al ben je 88 jaar en geniet je al 23 jaar van je pensioen, toch moet je accepteren dat je jaarlijkse uitkering wordt omgezet in een persoonlijk pensioenpotje. Dat zal voor deze 88-jarige een klein potje zijn dat bovendien, als hij of zij langer blijft leven, steeds weer moet worden aangevuld, want de uitkering wordt weliswaar variabel maar blijft levenslang beschikbaar.
De verdeling van het totale pensioenvermogen
Bij dit invaren hebben individuele deelnemers of gepensioneerden geen instemmingsrecht. Als zij het niet eens zijn met de gevolgen van deze ingreep dan zal dat verzet moeten plaatsvinden via de weg van een civiele procedure, bijvoorbeeld op basis van de schending van het eigendomsrecht.
Een tweede bezwaar is het feit dat het totale pensioenvermogen moet worden verdeeld. Behoudens een kleine operationele reserve en een solidariteitsreserve die ter beschikking staat om schokken te voorkomen, houdt het Pensioenfonds niets achter. De omvang van de uitkeringsrechten na het invaren zijn volkomen afhankelijk van de rentestand. Bij een lage rente is er niets extra’s te verdelen en bij een hoge rente kan het zijn dat de opgebouwde rechten aanzienlijk worden verhoogd. Weliswaar is er even veel geld in de collectieve pot maar door de invloed van de rekenrente kan de dekkingsgraad laag of hoog zijn. Sommige fondsen zullen dan hun gepensioneerden een verhoging van 20% of meer kunnen aanbieden.
De wet laat overigens toe dat een dergelijke verhoging wordt uitgesmeerd over meerdere jaren, waardoor de 88-jarige een goede kans maakt dat hij of zij maar een deel van de overwaarde krijgt uitgekeerd. Bij een rekenrente van 4% kunnen alle fondsen de uitkeringsrechten verhogen met tientallen procenten. Maar daalt de rekenrente verder naar 1% dan is er geen of weinig uitzicht op verhoging.
Compensatie uit overwaarde
Overigens zal voor een deel van de populatie van een pensioenfonds de overgang negatief uitpakken. Dat geldt met name voor actieve deelnemers die ouder zijn dan 45 jaar. Zij bouwden immers in de eerste fase van hun werkzame leven een pensioen op volgens de oude regels en zullen bij de overgang nooit het streefniveau kunnen bereiken van 80% van het middelloon.
De wet heeft voorzien in een compensatie van de mensen die nadeel ondervinden en die compensatie komt geheel of ten dele uit de overwaarde van een pensioenfonds. Dat kan invloed hebben op het vullen van de pensioenpotjes van gepensioneerden terwijl die part noch deel hebben gehad aan de nadelen voor oudere werknemers.
Een witte olifant in de kamer is de indexatie-achterstand die sinds 2008 is opgetreden bij de opbouw van pensioenen en bij de pensioenuitkeringen. In de periode tussen 2008 en 2020 is de rente waarmee gerekend wordt extreem laag geweest, deels zelfs negatief. Als gevolg daarvan hadden pensioenfondsen op basis van de administratieve regels onvoldoende middelen om de rechten aan te passen aan de inflatie. In sommige gevallen zoals bij de fondsen voor de metaalindustrie was zelfs sprake van verlaging.
Die indexatie-achterstand, die kan zijn opgelopen tot 30% koopkrachtverlies, mag in het oude stelsel onder bepaalde voorwaarden worden ingehaald. Maar bij het invaren in het nieuwe stelsel worden de voorwaardelijke rechten op inhaal-indexatie ingeleverd zonder compensatie. Dat lijkt op een vorm van onteigening die strijdig is met het eigendomsrecht.
Administratieve wanorde
Tenslotte zijn er nog de problemen die verbonden zijn aan de invoering van het nieuwe stelsel als zodanig. Het nieuwe stelsel is bijzonder complex en in de meeste gevallen zullen geheel nieuwe administratieve systemen met de bijbehorende automatisering moeten worden opgebouwd. Bovendien is geenszins zeker dat de huidige administratieve data op orde zijn. Bij discussies in de Tweede Kamer kwam bijvoorbeeld aan het licht dat de meeste pensioenfondsen hun administratie over de burgerlijke stand van de deelnemers niet op orde hebben omdat scheidingen pas worden verwerkt op het moment van pensionering.
Veel politici zijn van mening dat die administratieve wanorde nu ook al bestaat en dat het daarom geen reden kan zijn het nieuwe stelsel af te keuren of de invoering ervan uit te stellen. Maar eenmaal ingevaren kunnen daarna ontdekte fouten niet meer worden hersteld en dat kan in het oude stelsel wel.
Fouten die niet meer hersteld kunnen worden
Dat zal toch wel meevallen, die fouten, zult u misschien zeggen. Maar neem het voorbeeld van het ABP. Omroep MAX bracht in 2020 aan het licht dat het ABP gedurende een zekere periode de pensioenrechten verkeerd had berekend omdat ze onvoldoende rekening hadden gehouden met samenwerkende diensttijden van echtparen. Het ging om tienduizenden die ten onrechte jarenlang te weinig pensioen hadden ontvangen. Zij kregen alsnog een structurele verhoging en een eenmalige uitkering ter compensatie van de misgelopen pensioenuitkering. Die nabetalingen waren zo fors dat mensen in de problemen kwamen met de belastingdienst en ook daarvoor moest door het ABP worden gecompenseerd.
In totaal was het ABP meer dan €200 miljoen armer door de nabetaling alleen. Dit soort fouten kan in het nieuwe stelsel niet worden hersteld. Want het vermogen is niet meer collectief maar individueel geworden en uit de persoonlijke pensioenpotjes van sommigen kan een fonds niet naar hartenlust geld plukken om anderen te compenseren.
Het grootste probleem is misschien nog wel de grove overschatting door pensioenuitvoerders van hun eigen situatie. Ik mocht tijdens het hele proces van wetgeving enige keren deelnemen aan deskundigenbijeenkomsten met de Commissies Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede en de Eerste Kamer. In de Eerste Kamer, die het meest geïnteresseerd was in de uitvoerbaarheid, hield ik op 14 februari 2023 een betoog over de gebreken van de administratieve data en de achterstanden bij de automatisering.
De grootste uitvoeringsorganisatie APG was ook vertegenwoordigd in de persoon van het lid van de Raad van Bestuur Francine Roelofsen – Van Dierendonck. Na mijn betoog werd haar door een van de leden van de Commissie gevraagd naar de situatie bij APG. Haar antwoord: APG heeft haar administratie op orde want wij krijgen elk jaar weer een goedkeurende verklaring van de externe accountant. Let wel: APG voert de pensioenregelingen uit voor het ABP en daar werd nog maar drie jaar eerder een grote fout in de uitkeringsberekeningen ontdekt!
Alleen niet terzake doende doelstellingen zijn bereikt
Tenslotte, voor welk probleem was de nieuwe pensioenwet ook al weer een oplossing en wordt die oplossing ook bereikt? Het pensioenstelsel kende een aantal forse problemen: het verlies aan koopkracht sinds 2008, het probleem dat mensen met zware beroepen hun pensioen meestal niet halen, het feit dat steeds meer mensen als ZZP’er werken en dus geen aanvullend pensioen kunnen opbouwen via een pensioenfonds en de steeds stijgende premie die door werknemers en werkgevers gezamenlijk moet worden opgebracht.
Geen van deze problemen wordt al was het ook maar gedeeltelijk opgelost. Omdat de belofte van een voorwaardelijk waardevast pensioen niet kon worden waargemaakt, is die belofte ingetrokken, maar of dat een aanvaardbare oplossing is? Er zijn wel allerlei niet ter zake doende doelstellingen bereikt. Het pensioen wordt een financieel product, er komt een einde aan de solidariteit tussen generaties en het pensioen wordt interessant voor commercialisatie.
Niet iedereen zit hier echter op te wachten. Van de vier coalitiepartijen van het huidige Kabinet zijn er drie die in hun verkiezingsprogramma het intrekken of sterk aanpassen van de Wet toekomst pensioenen hadden opgenomen. Er zijn zeker mensen die daarom op deze partijen hebben gestemd. Maar zelfs de minister van SZW van NSC-huize, Eddy van Hijum, geeft niet thuis. Een gemiste kans om een eind te maken aan oud gedrag in de politiek. Gedrag waarin niet democratisch gekozen lobbygroepen en een veel te invloedrijke centrale bank uitmaken hoe het land er uit gaat zien. Nog nooit ter wereld is zo’n omvangrijk, riskant en kostbaar project als de ombouw van ons pensioenstelsel uitgevoerd. Meer dan €1.500 miljard wordt herverdeeld onder 10 miljoen mensen. En die mensen worden daar niet mee geholpen.
*Rob de Brouwer is econoom.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Kijk HIER. Hartelijk dank!