Het lage prestatieniveau van de Nederlandse recherche (2)
Lange tijd moesten de drugsbestrijders het niet hebben van hun opdrachtgevers, in de regel de politiechefs van de grote gemeenten. In de jaren zeventig en tachtig was er meer aandacht voor de problematiek van de openbare orde, de bestrijding van krakersrellen, aanpak van de kleine misdaad en de strijd tegen links en rechtsterrorisme. Drugs, vooral sofdrugs, hadden een relatief gunstig, ‘progressief’ imago. Nederland diende volgens menigeen voorop te gaan in het legaliseren.
In 1986 gaat de landelijke recherche voor het eerst over tot de oprichting van interregionale rechercheteams, waaronder een zeer succesvol Interregionaal Turkenteam. Dit team richtte zijn aandacht op de grootschalige internationale handel in heroïne en verrichtte een groot aantal arrestaties.
Het team kreeg veel lof uit het buitenland, maar tot grote ontevredenheid van de betrokken rechercheurs werd het ook weer opgeheven. Pas eind jaren tachtig maakte de Centrale Recherche en Informatiedienst een eerste brede analyse van het criminaliteitsbeeld. Er werd vastgesteld dat in Nederland 200 tot 250 misdaadgroepen actief zijn. Het woord ‘opsporingsmethode’ bestond toen nog niet.
Criminelen van eigen bodem die zich toelegden op de grootschalige import van softdrugs, onder wie Johan Verhoek (‘De Hakkelaar’), Charles Zwolsman en Klaas Bruinsma (‘De Dominee’), konden min of meer ongestoord hun gang gaan. Zij zorgden voor de aanvoer van softdrugs uit Marokko en Pakistan bestemd voor de meer dan 1500 coffeeshops.
In dezelfde periode, in de jaren tachtig, konden kleine misdaadgroepen, zoals de Amsterdamse Denkers en Epancratius, zeer goed voorbereide en succesvolle overvallen plegen op banken en geldlopers. Ze zijn daar nooit voor aangehouden of bestraft. Deze overvallers, onder wie Sam Klepper, John Mieremet, Stanley Hillis en de latere Heinekenontvoerders Cor van Hout en Jan Boellaard zouden zich pas in een later stadiumstorten op de veel lucratievere drugshandel.
Het dieptepunt in de drugsbestrijding was de IRT-affaire in 1996, waarbij door de Parlementaire Enquêtecommissie Van Traa werd vastgesteld dat de politie en recherche jarenlang gebruik heeft gemaakt van ongeoorloofde opsporingsmiddelen. De commissie stelde ook vast dat de wetgeving en noodzakelijke richtlijnen bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad volstrekt onvoldoende was.
De lange nasleep van de IRT-affaire heeft geleid tot nog grotere achterstanden in de opsporing. Gevolg was dat de georganiseerde misdaad in Nederland kon blijven groeien en bloeien.
Gebrek aan rechercheurs, matig presterend, onvoldoende toegerust
Drugszaken zijn inmiddels de grootste werkverschaffer voor recherche en justitie, maar de strafrechtketen is nog steeds een logistieke nachtmerrie. De bestrijding van de georganiseerde misdaad en de drugshandel in het bijzonder loopt hopeloos achter de feiten aan.
De rechtsstaat kan niet functioneren zonder vertrouwen in de kwaliteit van de opsporing en vervolging. Dit geldt in het bijzonder voor het matig functioneren van de recherche. In 2015 verschijnt een kritisch boek, van binnenuit geschreven, over De gekooide recherche. Het ware verhaal achter de matige prestaties van de Nederlandse opsporing.
De auteur, Michiel Princen, is meer dan tien jaar werkzaam geweest als financieel rechercheur bij de Amsterdamse politie. Zijn algemene stelling luidt dat het niveau van de recherche te laag is om naar behoren de georganiseerde criminaliteit het hoofd te bieden.
Het Programma Versterking Opsporing en Vervolging uit 2005, opgesteld naar aanleiding van het vernietigende evaluatierapport van de Schiedammer parkmoord, heeft naar zijn inzicht niet geleid tot een brede en blijvende kwaliteitsimpuls. Er zal, aldus Princen, een cultuuromslag bij de politie moeten plaatsvinden om daar verandering in aan te brengen. Naar zijn inzicht werkt de recherche vooral ad hoc, incidentgericht en reactief. Dialogen over kwaliteitsverbetering komen niet tot stand en leidinggevenden hebben er geen oor voor.
Kundig recherchewerk vereist grondig onderzoek, napluizen, narekenen en analytisch vermogen. Rechercheurs worden echter steevast geworven onder politiemensen waardoor er niet, afgezien van een beperkt aantal hoger opgeleide zij-instromers, nieuw, vers en kritisch bloed instroomt.
De politie, met 60.000 man/vrouw personeel, is een in zichzelf gekeerde, naar binnen gerichte organisatie met een ingesleten bedrijfscultuur. ‘Zo doen we het al jaren,’ is de reactie op interne kritiek. Niet een tekort aan geld is het probleem, maar het gebrek aan opleiding en organisatie. Mensen blijken ook vast te zitten aan hun baan, al dan niet door de gunstige arbeidsvoorwaarden.
De matige prestaties van de recherche worden vaak verweten aan het capaciteitstekort, maar daarmee vallen de andere oorzaken uit het zicht. De Amsterdamse recherche biedt ook geen tegenwicht tegen slimme en doorgewinterde criminelen. De auteur meent dat de ongelijke strijd te vergelijken valt met een voetbalwedstrijd tussen IJsselmeervogels en Real Madrid. Veel onderzoeken duren ook veel te lang. Het boek geeft een onthutsende inkijk naar het functioneren van de hoofdstedelijke politie.
Het boek kreeg ook een zeer goede ontvangst. Princen stelt echter in Het Tijdschrift voor Politie (2015, jrg.77, nr.3, pp. 22-25) dat zijn kritiek algemeen omarmd wordt, maar het leidt niet tot zichtbare veranderingen. De politieleiders verschuilen zich, ‘kraag omhoog en wachten tot de storm is overgewaaid.’ Zijn integriteit en loyaliteit wordt ook in twijfel getrokken. Hij noemt het ‘de blauwe reflex’, die een effectief en kritisch debat in de weg staat.
De voorzitter van de Nederlandse Politiebond (NPB), Jan Struijs, is bescheidener in zijn kritiek. Naar zijn mening is er een groot gebrek aan rechercheurs, het vak wordt ondergewaardeerd en, door het ontbreken van toeslagen,wordt het minder goed betaald dan de Uniformdienst. De kwaliteit en het vakmanschap van de recherche laat te wensen over. Hierdoor staat de reputatie van Nederland ook internationaal behoorlijk op de tocht. Meer dan de helft van de ondersteunende verzoeken uit het buitenland kan niet worden uitgevoerd of wordt onvoldoende in behandeling genomen.
De invoering van de Nationale Politie in 2013 is bovendien overhaast en onzorgvuldig te werk gegaan. De capaciteit van de recherche blijft onderbezet en daarmee ook hun prestatievermogen. Op hun beurt klagen rechercheurs over te weinig bijscholing, de geringe politieke steun in de aanpak van de georganiseerde misdaad en de angstcultuur binnen de eigen organisatie.
Ook over de inzet van de recherchecapaciteit zou men kritische vragen kunnen stellen. Die beslissing wordt in de driehoek genomen, door de burgemeester, de hoogste politiechef en de hoogste officier van justitie in de regio. Zo kunnen opvallende aanslagen binnen het criminele milieu, zoals de dubbele liquidatie in de Staatsliedenbuurt in december 2012, worden opgetuigd met meer dan tachtig rechercheurs, terwijl weinig tijd en energie wordt gestoken in het opsporen van minder zichtbare vormen van criminaliteit, zoals fraude, corruptie en witwassen. Veel criminaliteit blijft ondergronds.
Lage straffen en vormen van corruptie
In de Rotterdamse haven wordt door de politie en douane veel tijd en energie gestoken in het oppakken van de ‘uithalers’ van drugs uit de containers, terwijl de grote jongens blijven schot blijven. Die uithalers, de kleine vissen in het jargon, vormen een ware plaag. Tot de Kerst in 2021 hebben de douane en Zeehavenpolitie meer dan 400 uithalers aangehouden, het jaar daarvoor was dat nog 281 personen.
Tot voor kort kregen deze uithalers een boete opgelegd van 95 euro vanwege ongeoorloofd betreden van verboden terrein, een schijntje vergeleken met hun inkomsten. Sinds 1 januari van dit jaar is de straf opgehoogd tot maximaal twee jaar. In België is de straf maximaal vijf jaar. Ook in de Rotterdamse haven wordt volop geklaagd over gebrek aan bewakingspersoneel, slechte ICT-bijstand en onvoldoende ondersteuning van bovenaf. Op belangrijke zaken wordt niet of onvoldoende doorgerechercheerd.
Al in 2016 pleitte de Nederlandse Politiebond (NPB) voor een stevige aanpak van de corruptie in de haven. Maar ook bij de politie zelf is corruptie geen onbekend fenomeen. In 2020 wordt in Haarlem een politieman-in-opleiding opgepakt. Mohammed el M. (30) kon drie jaar lang ongestoord geheime en gevoelige informatie doorgeven aan zijn broer en bevriende criminelen.
Lage pakkans, misdaad loont
Er blijven ook te veel zaken op de plank liggen. Volgens de recherche kan slechts één op de vijf zaken (en dat geldt voor alle soorten criminaliteit) worden opgepakt. In hoeverre dat leidt tot een tevreden afhandeling, dat wil zeggen zaken die panklaar zijn voor de zitting, is onbekend.
Af en toe lezen we ook over de mislukkingen. Zo wordt in 2014 in een grote drugszaak de twee verdachten, die in eerste instantie veroordeeld zijn tot 23 en 20 jaar celstraf, door het gerechtshof in Den Bosch vrijgesproken, ook na cassatie bij de Hoge Raad. De grote drugsbaas, kamper Martien Reuvers, gaat hierdoor vrijuit. Er is geen wettig en overtuigend bewijs. Dit soort criminelen kunnen zich ook zeer goede advocaten permitteren.
Van de criminele misdaadgroepen wordt slechts één op de negen aangepakt. Je moet eerst als misdaadgroep bij de recherche in beeld komen, dat kan gemiddeld zo’n twee jaar duren, en dan is de kans dat je wordt aangepakt slechts 11 procent. Dit heeft tot gevolg dat de pakkans voor drugscriminelen bijzonder laag is.
In 2018 werd iets meer dan een kwart van de zaken bij beschietingen op coffeeshops, woningen en bedrijfspanden en liquidaties op straat opgelost, in 2019 was dat 14 procent en in 2020 12 procent (Haarlems Dagblad, 26 juni 2021). Het spreekt voor zich dat dit soort cijfers meestal geheim blijven. ‘Het is ook vechten tegen de bierkaai’, zeggen de misdaadbestrijders in koor. Misschien passender in dit verband: ‘Vechten tegen de drugskaai’. Misdaad loont.
Dit soort zaken geeft aanleiding tot veel klachten, zelfs tot noodoproepen. In een Noodkreet uit februari 2018 – Waar blijft onze versterking? – pleit Jan Struijs van de Nederlandse Politiebond voor de aanstelling van meer dan 2.000 (!) extra rechercheurs, voor veel meer bijscholing en vakontwikkeling, voor betere betaling van rechercheurs, meer en betere ICT-voorzieningen, minder bureaucratie en administratieve lastendruk, alsmede voor veel meer en betere samenwerking met belangrijke, externe partners, waaronder de Belastingdienst.
Als de recherche structureel zou gaan samenwerken, zo voorspellen insiders, zou dat miljarden opleveren per jaar. In het algemeen wordt geklaagd dat er binnen de politie een afrekencultuur is, waardoor openlijke kritiek op collega’s en leidinggevenden vrijwel onmogelijk is.
West-Brabant als hotspot in de drugshandel
In 2004 wordt Rienk de Groot (60), tot dan toe plaatsvervangend hoofd van de Nationale Recherche, chef van de Dienst Regionale Recherche in Zeeland- West-Brabant. Dat is een middelgrote politie-eenheid, maar zijn mond valt al gauw open van verbazing. Dat is opmerkelijk, want je zou veronderstellen dat hij als plaatsvervangend hoofd van de Nationale Recherche ook goed op de hoogte is van de lokale misdaad.
In een interview met het regionale Dagblad DeStem (20 februari 2021) wordt opgemerkt dat de boevenjager bij zijn aantreden beland is middenin een ongekende geweldsexplosie. West-Brabant, met zijn centrale ligging tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen en zijn voortreffelijke logistieke en criminele infrastructuur, blijkt jarenlang de hotspot van de georganiseerde drugscriminaliteit. Brabant is de met de productie van synthetische drugs de ‘pillenschuur in Europa.’
Nergens anders dan in West-Brabant vind je zoveel hennepkwekerijen, drugslabs en dumpingen van drugsafval. Bovendien zijn steeds meer Brabantse pillenboeren gaan investeren in de handel van cocaïne, want daarin valt nog meer te verdienen.
De handel in synthetische drugs en cocaïne is voor het merendeel in handen van de Kampers, die hun traditionele schroot- en autohandel hebben afgelegd. Volgen recente berichten is een nieuwe generatie pillenboeren bezig hun werkterrein te verleggen naar België en Duitsland. Ook wisselen zij sneller van locaties, waardoor de pakkans kleiner wordt.
Ook in Brabant heeft dit geleid tot moorden op bestelling, de zwaarste vorm van crimineel geweld. In 2015 zijn er zeventien moorden te melden, waarvan de helft zich afspeelt in het criminele circuit. Dat is meer dan in de regio Amsterdam, terwijl Amsterdam twee keer zo groot is als politiegebied. Vaak is in de regio ook sprake van moorden in de relationele sfeer, aldus zijn opvolger Ron van Brussel in het Brabants Dagblad.
Relatieve successen in de aanpak
Op lokale schaal vallen er ook successen te melden. In het hierboven genoemde interview noemt recherchechef De Groot een aantal successen tegen de ondermijnende, georganiseerde misdaad in West-Brabant en Zeeland.
Er zijn kopstukken opgesloten en motorbendes zijn met civielrechtelijke maatregelen verboden. Er was sprake van snelle acties, korte klappen om de boel te ontregelen, waarbij ook de facilitators, zoals foute autoverhuurders en fruitbedrijven, zijn aangepakt. Het heeft geleid tot minder uitwassen, geweld en verrijking.
De Groot noemt een dossier in het bijzonder, het meer dan 1.100 pagina’s vuistdikke dossier met betrekking tot de aanpak van de motorclub No Surrender. Het proces-verbaal spreekt duidelijke taal, een opeenstapeling van bedreigingen, geweld en afpersingen binnen de club en daarbuiten. Het proces was een megazaak, waarbij tientallen rechercheurs waren betrokken.
Het kopstuk van No Surrender, Klaas Otto, werd in diverse processen tot tien jaar veroordeeld. Het heeft ook geleid tot andere opsporingszaken. In totaal zijn er zo’n honderd verdachten opgepakt.
Volgens De Groot was het kraken van de berichtenservers als EncroChat en Ennetcom, waarmee criminelen met elkaar ongehinderd konden communiceren, de grootste strategische winst en doorbraak van de afgelopen periode. Hierdoor kon tachtig procent van de negentig moorden van de afgelopen zes jaar in zijn regio worden opgelost.
Ondanks dat hebben veel leden van de misdaadgroepen in West-Brabant zich gehergroepeerd en een aantal van hen is ondergronds gegaan. Drugscriminelen beschikken over een groot adaptief vermogen en weten zich aan te passen door gebruik te maken van privéservers.
De drugsproductie en de cokehandel gaan sowieso door en de marktprijzen blijven stabiel. Volgens betrokken insiders valt met repressie alleen het gevecht met de georganiseerde misdaad niet te winnen. Hoogstens kan de groei worden afgeremd. Het extreme verdienmodel van de criminelen moet worden aangepakt.
Criminoloog Hans Werdmölder publiceert in Wynia’s Week artikelen over misdaad, drugsbeleid, politie en justitie. Bovenstaand artikel is de tweede van een serie over het slecht functioneren van de Nederlandse misdaadbestrijding. Werdmölder is onder meer de auteur van het boek Nederland Narcostaat en hij is de biograaf van de grote socioloog Den Hollander. Meer informatie daarover HIER.
Bent u al supporter van Wynia’s Week? Doneren kan HIER. Hartelijk dank!