Het grootste linkse verkiezingsdebacle sinds 1922: Timmermans, Jetten en Marijnissen schrijven geschiedenis
Behalve inzoomen is ook uitzoomen vaak een goeie methode om beter zicht te krijgen op de werkelijkheid. Wat zien we als we dat doen bij de spectaculaire verkiezingsuitslag van afgelopen woensdag?
Torenhoge verwachtingen
Voor de dertigste keer sinds de invoering van het algemeen (mannen)kiesrecht in 1918 mocht Nederland naar de stembus om een nieuwe Tweede Kamer te kiezen. Zoals bekend koesterden vooral de sociaaldemocraten destijds torenhoge verwachtingen van dat algemeen kiesrecht. Het grootste deel van de bevolking bestond immers uit arbeiders en als die stemrecht verwierven, zo was de redenering, zouden ze vast en zeker de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) aan een reusachtige verkiezingsoverwinning helpen. Een linkse Kamermeerderheid lag voor het grijpen.
Maar dat viel tegen. Bij de verkiezingen van 1918 – de Tweede Kamer telde destijds nog 100 leden – steeg het zeteltal van de SDAP slechts bescheiden: van 15 naar 22. Met name arbeiders van christelijke huize, zo bleek, moesten van de sociaaldemocraten weinig hebben. Ook in de jaren daarna werd geen substantiële kiezerswinst geboekt.
Na de Duitse bezetting ging de SDAP samen met de progressieve Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de links-protestantse Christelijk-Democratische Unie (CDU) op in de Partij van de Arbeid (PvdA). Opnieuw waren de verwachtingen hooggespannen. Er werd gehoopt op een zogenoemde ‘doorbraak’: nu de klassenstrijd op een lager pitje was gezet, kon het haast niet anders of christelijke kiezers zouden massaal overlopen naar het progressieve kamp.
Wederom ging het mis. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1946 kreeg de PvdA slechts 29 van de 100 zetels, twee mínder dan SDAP, VDB en CDU in 1937. Wel kwamen er dankzij ‘rooms-rode’ coalitiekabinetten voor het eerst progressieve premiers: Willem Schermerhorn (1945-1946) en Willem Drees (1948-1958). Maar de doorbraak was mislukt en de droom van een linkse Kamermeerderheid verdween opnieuw achter de horizon.
70 zetels
In de jaren zestig en zeventig leek het morgenrood toch weer te gloren. De katholieke KVP, de gereformeerde ARP en de hervormde CHU – sinds 1967 verwikkeld in christendemocratische fusiebesprekingen – leden zwaar onder de ontkerkelijking en gleden weg in de kiezersgunst. Het linkse blok daarentegen begon te groeien, mede dankzij nieuwkomers als D66 en de progressief-katholieke Politieke Partij Radikalen (PPR), die ook zitting kregen in het kabinet van PvdA-voorman Joop den Uyl (1973-1977). Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1981 vergaarden de linkse partijen samen 70 van de 150 zetels: hun beste resultaat ooit – hoewel nog steeds geen meerderheid.
Daarna volgde een electorale terugval, die CPN, PSP en PPR noopte tot een GroenLinkse fusie en die bij de PvdA gepaard ging met het afschudden van oude ‘ideologische veren’. In plaats daarvan omarmde de partij uit Groot-Brittannië afkomstige ‘Derde Weg’-ideeën, over een nieuw evenwicht tussen de liberale markteconomie en de socialistische verzorgingsstaat. Dat de linkse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1998 een revival beleefden en samen maar liefst 75 zetels in de wacht sleepten, betekende daarom weinig. D66 en ook de PvdA van premier Wim Kok stonden inmiddels dichter bij hun paarse coalitiepartner VVD dan bij GroenLinks en de SP.
Bij de tumultueuze ‘Fortuyn-verkiezingen’ van 2002 kromp het linkse kamp als nooit tevoren: nog maar 49 zetels. Het leek een genadeklap, maar vooral dankzij goede scores van achtereenvolgens Wouter Bos (PvdA), Jan Marijnissen (SP) en Diederik Samsom (PvdA) verliep het herstel voorspoedig en kon links bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 alweer bogen op 71 zetels.
Terug bij af
De electorale ineenstorting van de PvdA onder Lodewijk Asscher en Lilianne Ploumen gooide vervolgens roet in het eten. Ondanks een recorduitslag voor D66 zakte het linkse zeteltal in 2021 naar 63.
En toen werd het woensdag 22 november 2023, een gitzwarte dag voor progressief Nederland. GroenLinks/PvdA, D66, SP, Denk, Partij voor de Dieren, Volt en Bij1 tekenden samen voor slechts 47 Tweede Kamerzetels: het grootste linkse verkiezingsdebacle sinds 1922, toen sociaaldemocraten, vrijzinnig-democraten en communisten bleven steken op 27 van de 100 Kamerzetels.
Er is geen ontkomen aan: Frans Timmermans, Rob Jetten en Lilian Marijnissen hebben geschiedenis geschreven. Links is na honderd jaar terug bij af.
Roelof Bouwman is historicus en journalist. Hij werkte onder meer mee aan het onthullende boek De Linkse Kerk, over ooit conservatieve protestanten met een hedendaagse afwijking naar progressiviteit. Het boek is extra relevant tegen de achtergrond van de actuele ontwikkelingen rond het CDA: verhoudingsgewijs steeds protestantser èn steeds kleiner. ‘De Linkse Kerk’ is overal verkrijgbaar, ook als E-book.
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!