Het christendom in Nederland is bijna voorbij en dat zou ook ongelovigen een beetje moeten spijten
‘Voorspellen is moeilijk, vooral als het de toekomst betreft,’ grapte Wim Kan ooit. Gelukkig zijn er af en toe toch mensen die het erop wagen. Zo interviewde de Volkskrant in 2011 Joep de Hart, senior onderzoeker van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en zojuist benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). Is er nog toekomst voor het georganiseerde christendom in Nederland, wilde de krant van hem weten.
De Hart, inmiddels met emeritaat, wond er geen doekjes om. ‘Als het in dit tempo doorgaat, is het vóór 2050 afgelopen met de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en in het laatste kwart van de eeuw met de katholieken.’
Catastrofale achteruitgang
Valt over de juistheid van die voorspelling al iets te zeggen? Ja, dan kan. Het ledental van de PKN – in 2004 ontstaan als fusiekerk van hervormden, gereformeerden en lutheranen – kelderde tussen 2013 en 2023 van 2.086.000 naar 1.477.000. Dat is gemiddeld per jaar een verlies van 61.000 leden. Als die catastrofale achteruitgang de komende jaren doorzet – en er is niets dat wijst op het tegendeel – is het conform de voorspelling van De Hart inderdaad vóór 2050 afgelopen met de PKN.
Over de katholieken was De Hart iets positiever en dat was op het eerste gezicht terecht: hun aantal daalde van 3.992.000 in 2013 naar 3.607.000 in 2022, een gemiddeld jaarlijks verlies van ‘slechts’ 42.000 leden. Veel ernstiger is dat de resterende katholieken nauwelijks nog blijk geven van kerkelijke betrokkenheid. Waar in 2013 in een regulier weekend nog 226.000 katholieken in de kerkbanken zaten, waren dat er in 2023 nog maar 91.000. Dat is niet meer dan 0,5 procent van de Nederlandse bevolking. Anders gezegd: het katholicisme bestaat in onze contreien nog hoofdzakelijk uit kaartenbakken met papieren leden.
Naast de PKN en de Rooms-Katholieke Kerk telt Nederland ook een reeks kleine protestantse kerkgenootschappen, meestal van orthodoxe snit. Ze worden vaak geassocieerd met de Biblebelt. Het bekendst zijn de Nederlandse Gereformeerde Kerken (bijna 140.000 leden), de Gereformeerde Gemeenten (107.304) en de Christelijke Gereformeerde Kerken (69.063). De relatief hoge geboortecijfers in deze kringen compenseerden altijd ruimschoots het aantal sterfgevallen en het aantal uitschrijvingen. Maar dat is de laatste jaren niet langer het geval. Zo kon in 2022 alleen de Hersteld Hervormde Kerk (60.553 leden, plus 394) nog bogen op bescheiden groei.
De evangelische ‘halleluja-kerken’ doen het wel goed, zo hoor je vaak. Maar daarbij moeten we bedenken dat die kerken vooral fungeren als opvang van orthodox-gereformeerde jongeren die op zoek zijn naar hippere vormen van geloofsbeleving. Van aanwas uit niet-christelijke kring is bij de evangelische ‘stofzuigerkerken’ nauwelijks sprake. ‘Zulke bekeringen,’ zei De Hart al in 2011, ‘zijn zo zeldzaam dat je meteen bij de EO op prime time mag uitleggen wat er is gebeurd’.
Het is hoe dan ook een wonderlijk verhaal: tot het midden van de vorige eeuw waren Nederlanders de trouwste kerkgangers, nu behoren we tot de minst kerkelijke volken van Europa. Minstens zo frappant: zoals we vroeger onze massale kerkelijkheid heel gewoon vonden, zo wordt nu onze massale ónkerkelijkheid vaak niet opgemerkt.
Kerk is ook een vormingsinstituut
Dat is jammer, want zo negeren we het belangrijke sociologische inzicht dat het fenomeen kerk niet alleen geassocieerd moet worden met religie. Het is – zonder speciaal daarvoor te zijn opgericht – ook een instituut dat zorgt voor socialisatie.
Meer concreet: naast onder meer het gezin en de school is de kerk al eeuwenlang een plek waar mensen worden ‘gevormd’. Omdat er normen, waarden en kennis aan volgende generaties worden overgedragen.
Misschien nog wel belangrijker is dat het lidmaatschap van een kerkelijke gemeenschap als het ware verplicht tot het samen optrekken van mensen die elkaar in het dagelijkse leven – bij gebrek aan raakvlakken – nogal eens ontwijken: jong en oud, benedenmodalen en bovenmodalen, werkgevers en werknemers, theoretisch opgeleiden en praktisch opgeleiden. In het ‘vormingsinstituut’ kerk zitten ze – letterlijk – naast elkaar in de banken en moeten ze het samen zien te bolwerken.
Steeds meer bubbels
Nederlanders, zo stelde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in 2022 vast, omringen zich vooral met gelijkgestemden. Zo ontstaan de vermaarde ‘bubbels’ waarover we de laatste jaren steeds vaker horen: gesloten sociale milieus van mensen die in alles sprekend op elkaar lijken. Ze volgden hetzelfde onderwijs, verdienen ongeveer evenveel, zijn ongeveer even oud, kijken naar dezelfde tv-programma’s en staan op dezelfde sporten van de maatschappelijke ladder.
Zou er een verband bestaan met de teloorgang van de kerk? Dat was vroeger immers de plek bij uitstek waar mensen met totaal verschillende opleidingsniveaus, inkomens, leeftijden en maatschappelijke posities elkaar ontmoetten en een leven lang met elkaar leerden omgaan. Ook de buitenwereld plukte daarvan de vruchten.
Dat raken we nu dus allemaal kwijt. Zelfs doorgewinterde atheïsten zouden daar eens wat vaker stil bij moeten staan.
Roelof Bouwman is columnist en adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.
Wynia’s Week is jarig! Bent u al donateur? Doneren kan op verschillende manieren. Hartelijk dank!