Erken de boer in zijn trots, anders blijft het aanmodderen
Door Pieter Hilhorst en Menno Tamminga
Een boer heeft geen baan, zoals een werknemer of een ambtenaar. Noem een boer ook geen agrariër of landbouwer. Want zo ziet hij/zij zichzelf niet. Boer zijn is een bestaan, een bestaan waarop hij trots is. Een bestaan waarin zijn vader, grootvader of andere familieleden hem zijn voorgegaan. Een bestaan waarvan hij hoopt of verwacht, dat een van zijn kinderen het zal overnemen.
Tegen die achtergrond zijn de aanbevelingen van Johan Remkes voor de rappe reductie van stikstofuitstoot een stapje in de goede richting. Stapje. Want Remkes erkent, ja hij was zelfs geschrokken van, de grote afstand tussen de beleidsmakers in Den Haag en het ‘platteland’.
Familiehistorie
Die afstand is een feit. Volgens het AD vindt maar liefst 94% van de boeren dat de bestuurders en ambtenaren in Den Haag maar weinig of geen benul hebben van wat er op een boerenerf speelt. De nieuwe minister van Landbouw Piet Adema doet er goed aan zich daar met oprechte nieuwsgierigheid in te verdiepen.
Remkes zet een stapje in de goede richting, maar het kabinet is er nog lang niet. Te weinig wordt onderkend dat de boerderij een familiebedrijf is. Het onderwerp ‘stoppen en uitgekocht worden’ haalt de familiehistorie overhoop. De relatie met broers, zussen, neven en nichten. De boer die stopt is de laatste. Daar stopt ook de familielijn op die plek, op die grond, die ‘rook naar het bloed en zweet van zijn voorvaderen’, een geschiedenis die als bindmiddel werkt. Bindmiddel met de omgeving, de buren, de kerk, de voetbalclub. Stoppen zet de toekomst op het spel. Van de boer en van zijn kinderen.
De instrumenten van de ambtenarij
Daar kun je vanuit Den Haag lacherig over doen, dat kun je proberen te overtroeven met geld en een beroep op de schone toekomst van Nederland en van de planeet, maar je kunt het niet negeren. Toch is dat, tot nu toe, de houding van het landsbestuur. De bestuurders en de ambtenaren vertellen als vertegenwoordigers van de overheid hún verhaal van cijfers en data die de stikstofreductie en detail analyseren. Dat zijn de instrumenten van de ambtenarij waar bestuurders op leunen bij het oplossen van maatschappelijke problemen. Dat leidt tot ‘oplossingen’ als het gedetailleerde kaartje met de vermindering van stikstof dat Remkes nu (figuurlijk) verscheurd heeft.
Maar ook Remkes’ rapport ademt de vertrouwde Haagse overlegsfeer. Wat zou het fijn zijn, zegt hij met zoveel woorden, als de boeren met één mond zouden spreken. Begrijpelijk, maar gezien de grote diversiteit van boerenbedrijven niet realistisch. Dat is ook niet realistisch omdat de individuele boer ervaren heeft dat hij medestanders heeft. Die macht laat hij niet zomaar los, dat zouden politici toch moeten kunnen begrijpen. Of je de macht van de boer nu definieert als fysieke macht (blokkades) of als de macht van het gewas (no farmer, no food).
Een ander beroep?
Wat moet de overheid na het Remkes-rapport nu als eerste doen?
Stoppen met het negeren of onderschatten van het aspect ‘identiteit’ in de aanpak. Met het woord identiteit wordt in deze context bedoeld hoe mensen zichzelf zien en begrijpen. Hun zelfbeeld. Hun diepere overtuiging. Pas als je de boer beter leert kennen en dus wilt leren kennen, snap je welke gevoelige snaar je moet raken om hem opstandig te maken, maar juist ook waar je een basis van overleg kunt vinden.
Een mooi voorbeeld was de vraag van een NOS-verslaggever die onlangs aan een jonge boer vroeg of hij wel eens had overwogen ‘een ander beroep’ te kiezen. De jongeman keek de journalist veelbetekenend aan: ‘Wat bedoel je?’ Boer zijn was geen keuze, dat was al bij zijn geboorte een logische bestemming, de opvolger van zijn vader zoals zijn vader voor hem. Voor de een was ‘iets anders gaan doen’ een ogenschijnlijk logische en normale vraag, maar voor de jonge boer was het gezien zijn inborst niet alleen volstrekte onzin maar ook kwetsend.
Wat is de toekomst van de boer in Nederland?
Boeren, bestuurders en ambtenaren zullen elkaars ‘identiteit’ eerst moeten ervaren en erkennen om een stap verder te komen. Keer op keer is door de overheid aangegeven dat de landbouwsector en de samenleving als geheel met de stikstofcrisis voor een opgave staan van historische omvang en met enorme urgentie. De verwachtingen zijn torenhoog. Dan volstaat niet een normale Haagse aanpak maar dan met meer geld. Als je doet wat je deed, krijg je wat je kreeg. Voor een oplossing van die orde is veel geld onontbeerlijk, maar niet als enige. Ook andere relevante partijen, van de agro-industrie tot de supermarkten, zijn nodig. En dan ben je bij het onderwerp waar het in essentie om gaat: wat is de toekomst van de boer in Nederland?
De gesprekken én de antwoorden moeten op nationaal niveau geformuleerd worden. Nederland heeft daarin een traditie. Na de verwoestende Tweede Wereldoorlog nam minister (en boer!) Sicco Mansholt Nederland en Europa aan de hand mee naar de radicaal andere toekomst van de landbouw. Maar ‘de’ boer heeft daarin ook een traditie. Boeren hebben hun bedrijf sinds 1850 meerdere malen wezenlijk veranderd. Schaalvergroting. Mechanisatie. Specialisatie. Maar zonder afstand te doen van hun identiteit.
Een nieuw momentum
Het beleid van Mansholt en de navolging daarvan in het boerenbedrijf waren een ongekend succes. Een succes waar we nu deels slachtoffer van geworden zijn. De tijd vraagt en schreeuwt om weer een historisch ‘Sicco Mansholt 2.0 momentum’. Als de nieuwe minister het heeft begrepen, wordt het een ‘Piet Adema en Christianne van der Wal momentum’ waarin zij samen met alle partijen de nieuwe toekomst van de landbouw formuleren. En laat de uitwerking ervan over aan de regio, aan de Gelderse Vallei, de Peel, Zuid-West Friesland, want daar kent men elkaars identiteit het beste.
Pieter Hilhorst is zelfstandig adviseur en geworteld in een oud boerengeslacht.
Menno Tamminga stamt uit een boerenfamilie en is vaste medewerker van Wynia’s Week.
Wynia’s Week is gratis, maar niet goedkoop. De donateurs maken ons online magazine mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!