Eindelijk een breuk met de stoffige erfenis van Jan Pronk: het Nederlands belang wordt leidend bij het buitenlands beleid

Door Derk Jan Eppink en Johannes Vervloed
Aan de Nederlandse traditie van een bevlogen buitenlands beleid, met de nadruk op vergezichten, humanitaire inspiratie en ontwikkelingshulp, lijkt een einde gekomen. In een op 4 april aan de Tweede Kamer verstuurde brief komt het kabinet-Schoof met een nieuw fundament: het Nederlands belang. Dat is een cesuur van jewelste.
Saillant detail: hoewel het kabinet tevens een nieuwsbericht aan de koerswijziging wijdde, was de Kamerbrief zelf moeilijker online traceerbaar. Mocht de ommekeer niet té drastisch overkomen?
Het ‘nationaal belang’ is overal in de wereld vanzelfsprekend, maar was in ons land lange tijd een vies woord. Dertig jaar geleden, in het voorjaar van 1995, lanceerde toenmalig VVD-fractieleider Frits Bolkestein de stelling dat ons buitenlands beleid erop ‘geënt’ zou moeten worden. Dat was toen iets heel nieuws. In de woorden van Bolkestein: ‘Nooit laat een politicus zich erop voorstaan dat hij op een topconferentie als een leeuw voor het Nederlands belang heeft gevochten. Als premier Kok tegen de achtergrond van de nationale vlag een televisiepraatje zou houden, zou hij worden weggehoond.’
Erfenis van Jan Pronk
Na dertig jaar lijkt het ‘Nederlands belang’ nu toch aangemeerd. De brief van het kabinet is ondertekend door de ministers van Buitenlandse Zaken (Casper Veldkamp, NSC), Defensie (Ruben Brekelmans, VVD), Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (Reinette Klever, PVV) en Justitie en Veiligheid (David van Weel, VVD). Het toont de wens om een integraal buitenlands beleid te voeren.
Dat was met name in de jaren 1973-2020 heel anders. In de eerste helft van dat tijdvak was PvdA-coryfee Jan Pronk in drie kabinetten (Den Uyl, Lubbers III en Kok I) minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hij stemde zijn beleid niet af met collega’s. Van een alles omvattend buitenlands beleid, waarbij ook ontwikkelingssamenwerking dienstbaar is aan het nationaal belang, was geen sprake. Sterker nog, dat werd als ‘onethisch’ gezien. Met fatale gevolgen.
Niet alleen werden voor het Nederlands bedrijfsleven kansen gemist in de zogenoemde concentratielanden voor ontwikkelingssamenwerking. De Nederlandse hulp was zelfs niet langer welkom. Dit in tegenstelling tot de Fransen, die geen stuiver ongebruikt lieten om met ontwikkelingshulp contracten voor het Franse bedrijfsleven binnen te halen. Pronk bemoeide zich zó intensief met de mensenrechten in Indonesië, dat president Soeharto Nederlandse hulp weigerde.
Niet alleen voor de ministers van Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat en Ontwikkelingssamenwerking gold dat ze dikwijls niet door één deur konden. Ook tussen Buitenlandse Zaken en Justitie was er geen contact, laat staan samenwerking. Zo werd het sociale zekerheidsverdrag (overmaking van kinderbijslag en allerlei andere uitkeringen) met Marokko niet gebruikt om het land te bewegen uitgeprocedeerde asielzoekers met een Marokkaans paspoort terug te nemen. Ook dat was zogenaamd ‘onethisch’.
Op de Nederlandse ambassades was evenmin sprake van samenwerking. De vertegenwoordigers van de diverse ministeries – verkeersraden, landbouwraden, defensie-, handels- en andere technische attachés – kregen eigen instructies en rapporteerden ook enkel op hun eigen departement. Formeel was de ambassadeur voor alles wat de ambassade deed verantwoordelijk. In de praktijk was dat een wassen neus.
‘We moeten wat doen’
De Kamerbrief van 4 april gaat vooral over Nederlandse missies en operaties in het buitenland met als nieuwe basisregel: ‘Bij elke inzet is het Nederlands belang leidend’. In het verleden was dat nogal eens emotie, en dat is vaak een slechte raadgever. Herinneren we ons de val van de enclave Srebrenica, nu bijna dertig jaar geleden. De aanwezigheid van het Nederlandse Dutchbat kon in 1995 niet verhinderen dat ruim 8000 moslimmannen werden vermoord. De operatie was een mission impossible, gevoed door emoties, zowel in de politiek als in de media. Nederland ‘moest’ ingrijpen in de bloedige burgeroorlog in voormalig Joegoslavië, de commentatoren van de Volkskrant en NRC eisten het bijna dagelijks.
De invalshoek van de Kamerbrief is een gecoördineerd ‘realistisch buitenlands beleid’ met het oog op de veiligheidsbelangen van Nederland. Opvallend is dat de inzet in Oekraïne wordt geparkeerd, terwijl dit een grote brok van het defensiecapaciteit bevat, met een groeiend budget. Nederland anticipeert op een mogelijke bijdrage in ‘veiligheidsgaranties’ voor Oekraïne, bestudeert ‘elke serieuze optie’ en ‘sluit niets uit’. De visie op dit grote thema blijft wazig.
Wie de wereldkaart bekijkt, kan voor Nederland twee directe veiligheidsbelangen vaststellen: vrije doorvaart in de Rode Zee en illegale immigratie. Blokkering van die doorvaart raakt Nederlandse economische belangen direct. Maar het bestrijden van de boosdoeners, de Houthi’s in Jemen (verlengstuk van Iran), wordt vrijwel volledig overgelaten aan de Amerikanen. Terwijl ruim 40 procent van de doorvaart is bestemd voor Europa, en slechts 4 procent voor de VS. Uit een uitgelekte bespreking in het Witte Huis bleek onlangs dat hooggeplaatste stafleden van president Trump balen van de Europese opstelling.
De Amerikanen hebben een punt. Zij doen de ‘heavy lifting’. Nederland doet ten minste nog wat, zij het op veilige afstand. Het overweegt de ‘mogelijke inzet van een marineschip’ en zond vijf stafleden naar de Westerse ‘Combined Allied Forces’ in Bahrein. Dan zendt men, pardonnez-moi le mot, ‘vergaderadmiraals’ maar geen vuurkracht.
Voet tussen de deur
Maar het kan erger. Duitsland, het exportland bij uitstek, doet niet mee en Denemarken ook niet, al was het Deense Maersk tot voor kort de grootste containerrederij ter wereld. Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten poetsen eveneens de plaat, uit angst voor aanslagen van de Houthi’s.
In de Rode Zee ligt voor Nederland een direct economisch nationaal belang. Het kabinet noemt het vergaderen in Bahrein ‘het uitzenden van een boodschap’. Nederland is formeel deel van de coalitie. Kan het niet méér doen dan het afgeven van de boodschap ‘we zijn erbij’?
Bij illegale migratie geldt hetzelfde argument. Nederland probeert illegale immigratie en drugssmokkel tegen te gaan door contacten met kuststaten in West-Afrika. Erg nuttig, maar die inzet wordt gekwalificeerd als ‘voet tussen de deur’. Meer ambitie is niet verboden. In de Sahel was Nederland tussen 2013 en 2023 actief in de VN-missie Minusma in Mali, op verzoek van Frankrijk. Maar de Fransen werden in Franstalig Afrika weggejaagd door radicale islamitische opstandelingen. De missie in Mali mislukte.
Signaalwerking
De volgende grens is de Middellandse Zee. Is het mogelijk voor de Nederlandse marine om samen met Italiaanse collega’s te patrouilleren op de Middellandse Zee, aan de EU-buitengrens, om de doorvaart van illegale migranten te blokkeren? Een ‘voet tussen de deur’-politiek is onvoldoende. Libië is een doorgangszone en de illegale migratie naar Europa moet daar al worden gestopt.
De meeste missies draaien om het geven van een ‘signaal geven’ omdat ze kleiner worden naarmate ze verder van huis worden ingezet. De missie in de Pacific raakt een Nederlands belang, want het betreft een groeiregio met toenemende wereldhandel. Een kleine missie daarentegen is vooral vlagvertoon, een ‘boodschap uitdragen’ en informatievergaring. Nuttig maar dunnetjes. In Bosnië komt mogelijk een grotere missie met een infanteriecompagnie, met oog op de stabiliteit op de Westerse Balkan, in 2015 een belangrijke (en totaal poreuze) immigratieroute. De missies in Armenië, Moldavië en Georgië zijn zeker nodig, als kleine democratieën in de regio. Net als Israël in het Midden-Oosten; een aspect dat te weinig wordt onderkend.
Hoe dan ook: vanuit politiek oogpunt is de Kamerbrief van het kabinet een grote sprong voorwaarts. Hopelijk worden de intenties daadwerkelijk omgezet in effectief en uitvoerbaar beleid.
Derk Jan Eppink studeerde rechten in Amsterdam, werkte als journalist in Nederland en België en als columnist in de Verenigde Staten. Hij was politiek adviseur van Europees commissaris Frits Bolkestein, was lid van het Europees Parlement en van de Tweede Kamer en is auteur van Rechtsomkeert (2024).
Johannes Vervloed was gedurende bijna vier decennia verbonden aan het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, met als standplaatsen onder meer Jakarta, Sint-Petersburg en Parijs.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!