Een ongelooflijke godsdienst: pleidooi voor het rooms-katholicisme
Bijna 25 jaar geleden interviewde ik de Vlaamse filosoof Paul Moyaert. Om zijn kijk op het christendom te verduidelijken, vertelde hij over zijn grootmoeder, die een zeer godsdienstige vrouw was. Als jongeman was hij naar haar toegegaan met de vraag: ‘Gelooft gij nou in God?’ En zij had geantwoord: ‘Daarover gaat het niet.’ Hij vroeg door: ‘Denk je nou werkelijk dat als je dood bent dat je dan naar de hemel gaat en dat je dan bij grootvader terechtkomt?’ En zij antwoordde: ‘Daarover gaat het niet. Kom toch mee naar de mis.’
Hieraan moest ik denken bij het lezen van het boek over het rooms-katholicisme van een andere Vlaamse filosoof, Herman de Dijn. De ondertitel van zijn boek luidt ‘een ongelooflijke godsdienst’. Daarmee drukt De Dijn niet alleen zijn bewondering uit over de onvoorstelbare rijkdom van het katholicisme, maar het ‘ongelooflijke’ drukt ook uit dat het niet gaat over geloven.
Dood is niet zomaar dood
In navolging van onder meer David Hume en Leszek Kolakowski stelt De Dijn dat mensen onvermijdelijk leven in een of ander mythisch kader en dat kader is intrinsiek verbonden met riten en symbolen. Het mythisch kader staat tegenover het wetenschappelijk kader waarin dingen en gebeurtenissen op een strikt objectieve manier begrepen worden, als het resultaat van wetmatige ketens van neutrale oorzaken en gevolgen.
Ook in onze geseculariseerde wereld leven we in het mythische kader. Dat geeft betekenis en waarde aan ons leven. Dat maakt bijvoorbeeld dat ‘dood niet zomaar dood is’, maar dat we de doden met bepaalde rituelen begraven en blijven herdenken. Als we zuiver wetenschappelijk zouden denken en leven, dan zouden we al die aandacht voor de doden beschouwen als zinloze verspilling.
Het betekent ook dat we in het recht uitgaan van de vrije wil en mensen verantwoordelijk stellen voor hun daden. Een moord is een van de ergste dingen die de ene mens de andere kan aandoen, en dient bestraft te worden. Zuiver wetenschappelijk gezien is een moord echter niets meer dan de inwerking van het ene chemische proces op het andere. Wetenschap brengt geen cultuur en geen moraal voort. In wetenschap kun je niet leven. Wetenschap kun je wel gebruiken als instrument in wat De Dijn de leefwereld noemt.
Die leefwereld wordt beheerst door mythen en riten. Mensen zijn onuitroeibaar ritueel, ook als ze niet religieus zijn, schrijft De Dijn. Maar in een religie zijn mensen doelbewust gericht op het heilige of goddelijke, niet cerebraal, maar via allerlei praktijken en symbolen. In het rooms-katholicisme wordt de mythe gevormd door de verhalen in het Oude en het Nieuwe Testament, en die mythe is verbonden met collectieve riten, waarvan het sacrament van de eucharistie de meest centrale is.
‘We stammen af van de apen’
Door de opkomst van het wetenschappelijke mens- en wereldbeeld is men godsdienst gaan zien als een geheel van opvattingen die al dan niet strijdig zijn met de ontdekkingen van de wetenschap. Ik weet nog dat mijn kinderen triomfantelijk van school thuiskwamen met de mededeling dat God niet bestaat, omdat ‘we afstammen van de apen’.
De juf dacht dat het scheppingsverhaal in de Bijbel was weerlegd door de evolutietheorie van Darwin en dat daaruit volgde dat het hele Godsgeloof waardeloos was geworden. Maar het scheppingsverhaal heeft helemaal geen wetenschappelijke pretentie. De wereld van de wetenschap en de godsdienstige wereld staan volkomen los van elkaar en zijn incommensurabel, onvergelijkbaar.
Gerard Reve
Doordat dat niet werkelijk wordt beseft, en het modernisme het primaat van de wetenschap stelt, heeft zich een proces van ontwijding van het heilige en transcendente voltrokken. Dat wordt vaak beschreven als ontmythologisering, maar De Dijn wijst er terecht op dat het gepaard gaat met het verstrikt raken in nieuwe mythes, bijvoorbeeld die van het communisme en het fascisme. Hier citeert hij Gerard Reve: ‘Secularisatie en demythologisering zijn niet mogelijk, aangezien de mens van nature en in diepste wezen religieus is, of hij wil of niet, en het tragisch drama van het menselijk bestaan alleen ten volle kan doorleven als hij het, behalve in zijn causale feitelijkheid, tevens mythisch weet te ervaren: niemand kan zonder mythe leven.’
De Dijn ziet de culturele revolutie van de jaren zestig als een reactie op het modernisme dat de wetenschap beschouwt als de enige maat der dingen. Het inzicht brak door dat de ratio niet echt zin en vervulling aan het leven kan geven. Hiervoor in de plaats komt het ik dat volkomen autonoom zelf creatief vorm moet geven aan het eigen bestaan en de eigen identiteit. De ratio wordt, in de woorden van David Hume, ‘de slaaf van de emoties en van de verbeelding’.
Dit postmodernisme is minstens zo nadelig voor het rooms-katholicisme als het modernisme is geweest. Zichzelf scheppende individuen zijn helemaal niet geïnteresseerd in religieuze tradities. Ze gebruiken hoogstens de brokstukken ervan die ze naar believen incorporeren in hun eigen leven en identiteit. De Dijn spreekt hier van een bricolage-mentaliteit, knutselwerk.
De instrumentalistische omgang met het ritueel wordt gekenmerkt door sentimentalisme en therapeutisering. Oude en nieuwe rituelen worden ingezet om met gevoelens van verlies in het reine te komen. Er zijn zelfs al speciale rouwrituelen ontwikkeld om met het verlies van een baan of van zelfvertrouwen om te gaan. De traditionele rouwrituelen zijn echter niet gericht op de gevoelens van de nabestaanden, maar op de overledene en op de nieuwe plaats die deze gaat innemen in de gemeenschap. Het soelaas dat ze bieden aan degenen die achterblijven, was een bijproduct.
De kerk als verkleedkist
De Dijn ziet niets in een katholicisme dat zijn geloofswaarheden laat toetsen aan de wetenschap. Daarmee zou het zich ondergeschikt maken aan die wetenschap en daar is geen enkele reden voor. De neiging om dat toch te doen heeft, vanaf het midden van de jaren zestig met het Tweede Vaticaans concilie, geleid tot een ontstellende verarming van het voorheen zo rijke roomse leven en bovendien de leegloop van de kerk niet kunnen tegenhouden, eerder bespoedigd.
Evenmin ziet hij iets in het meegaan met het postmodernisme, dat weliswaar niet atheïstisch is zoals het modernisme, maar de katholieke kerk gebruikt als een soort verkleedkist waaruit willekeurig rituelen, sacramenten en gezangen gehaald kunnen worden om kleur te verschaffen aan een hoogst individuele identiteit.
Maar wat dan? Nou gewoon, het traditionele rooms-katholicisme. Daarin gaat het niet zo zeer om wat je gelooft, maar om wat je beleeft. geloofswaarheden zijn geen feitelijke, maar existentiële waarheden, waarheden omtrent hoe ten volle of ten diepste te leven. De Dijn haalt Wittgenstein aan die het geloof in het Laatste Oordeel niet beschouwt als een feitelijke overtuiging, maar als leven vanuit de overtuiging dat ik voor mijn daden ter verantwoording geroepen zal worden.
Het Credo als gebed
Geloven betekent dat je iets aanneemt op gezag van God, in gehoorzaamheid en vertrouwen, zoals kinderen hun ouders geloven. De Dijn: ‘Gelovigen nemen de waarheden van het Credo aan en zijn bereid ervan te getuigen, niet omdat ze deze volkomen begrijpen, maar omdat God dat vraagt.’ Daarom is het Credo eerder een gebed dan een feitelijke geloofsbelijdenis.
Uiteindelijk gaat het voor de katholiek om de beleving. De Dijn schrijft dat door de menswording van God de menselijke wereld en de hele natuur worden geheiligd. Dit wordt herbeleefd in elke eucharistie. In laatste instantie kan de traditionele rooms-katholiek maar een ding zeggen tegen de ongelovige modernist en de alles gelovende postmodernist: ‘Kom toch mee naar de mis.’
Herman de Dijn, Het rooms-katholicisme. Een ongelooflijke godsdienst (Halewijn, Antwerpen) 248 pagina’s, € 24,99.
Chris Rutenfrans is eindredacteur van Wynia’s Week.
Wynia’s Week verschijnt ook dit jaar 104 keer met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. Plus video’s en podcasts. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!