Eddy Engelsman, architect van het Nederlandse gedoogbeleid
Een zeer invloedrijke pleitbezorger van het huidige drugsbeleid was de topambtenaar van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur (het huidige ministerie van VWC), de socioloog Eddy Engelsman. Engelsman was van 1976 tot 1992 een vooraanstaand ijveraar van de Nederlandse aanpak en van harm reduction. Maar ook als hoge diplomaat in Brussel, met de portefeuille Volksgezondheid, welzijn, jeugd en sport, verdedigde hij het Nederlandse drugsbeleid te vuur en met het zwaard, ook al was hij van mening dat het coffeeshopbeleid uit de hand was gelopen.
In een interview in het dagblad Trouw (2 juli 2000)werd Engelsman de ‘architect van Nederlandse drugsbeleid’ genoemd. Terwijl ministers kwamen en gingen bleef deze topambtenaar doorgaan met het ontwikkelen en verdedigen van de veelbesproken ‘Nederlandse aanpak’. Decennialang zette de flamboyante Engelsman de toon.
In het buitenland geloofde men nog in een aanpak met gedwongen afkicken. Dat wekte bij veel Nederlanders associaties op met autoritaire samenlevingsvormen. Landen als West-Duitsland, Zweden en Singapore, waar gedwongen behandeling van verslaafden wel mogelijk was, heetten ‘totalitair’ en ‘fascistoïde’. Die opstelling maakte het, aldus Engelsman, heel moeilijk om een objectief debat te voeren en maatregelen te nemen die de gezondheid van gebruikers werkelijk beschermden.
In de jaren zeventig en tachtig sprake Eddy Engelsman congressen toe bij de Verenigde Naties en de Raad voor Europa en in de Verenigde Staten had hij contacten met vooraanstaande politici. Hij schreef toespraken voor de toenmalige ministers van Justitie Korthals Altes (VVD) en Hirsch Ballin (CDA). Ook kon hij steeds rekenen op steun van de premiers Lubbers (CDA) en Kok (PvdA).
‘Drugsvrije samenleving is een illusie’
In het Nederlandse beleid werd een strikte scheiding tussen cannabis en harddrugs nageleefd, er werd verschil gemaakt tussen ‘gebruik van’, wat niet strafbaar is, en ‘handel in’. Geleidelijk ging de overheid, mede door Engelsmans bemoeienis, anders tegen behandeling van druggebruikers aankijken. Niet het afkicken zou meer voorop moeten staan, maar harm reduction ofwel schadebeperking.
Verslaafden zouden zo gezond mogelijk gehouden moeten worden, met vervangende middelen als methadon en gesteund door een zeer laagdrempelige hulpverlening zoals het straathoekwerk.
In woord en geschrift vermeed Engelsman het woord ‘gedoogbeleid’. Dat woord was hem immers te beladen. Aldus de topambtenaar in bovengenoemd interview: ‘Ik denk dat een drugsvrije samenleving een illusie is, en als je daar als overheid desondanks toch naar streeft is dat schadelijk uit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid.’
De Nederlandse overheid stond vanaf 1976 een beleid voor dat gestoeld was op pragmatisme, met als centrale doelstelling ‘de preventie en beheersing van uit drugsgebruik voortvloeiende gemeenschaps- en individuele risico’s’. Het aldus gedefinieerde volksgezondheidsbelang kreeg in het Nederlandse drugsbeleid voorrang, boven alle andere aspecten, zoals het bestrijden van de illegale drugshandel en andere pogingen om drugs uit de samenleving te weren.
Het programma van harm reduction
Het tegengaan of terugdringen van de schadelijke effecten van drugsgebruik, ofwel harm reduction, is sindsdien een belangrijke pijler van het Nederlandse drugsbeleid. In eerste instantie voor de gebruiker zelf, maar ook voor diens omgeving en de samenleving als geheel.
Dit beleid komt overeen met de definitie van harm reduction van het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction: ‘Harm reduction encompasses interventions, programmes and policies that seek to reduce the health, social and economic harms of drug use to individuals, communities and societies’. Daarbij denkt men al snel aan concrete voorzieningen zoals spuitenomruil, ´laagdrempelige´ methadon-verstrekking en gedoogruimtes.
Na 1980 werd de verstrekking van het opiaat methadon aan heroïnegebruikers flink uitgebreid. Ondertussen verhardde zich de situatie in de grote steden. Een harde kern ‘extreem problematische drugsgebruikers’, die naast heroïne ook steeds vaker cocaïne gebruikte, zorgde voor veel overlast.
Het paradigma van harm reduction was, aldus de historica Gemma Blok in haar terugblik op deze roerige jaren, niet alleen het resultaat van nieuwe therapeutische visies op goede verslavingszorg. Het werd mede geboren vanuit gemeentelijke rampbestrijding: de zorgmaatregelen waren een poging om de overlast te beperken van intensief drugsgebruik en de daaraan gerelateerde criminaliteit, viezigheid en ellende voor stadsbewoners.
Methadon werd voor de verslaafden handel
De methadonverstrekking was voor de meeste heroïnegebruikers niet zozeer – zoals officieel de inzet was van deze behandelvorm – een manier om hun reïntegratie in de samenleving te bevorderen, maar fungeerde in veel gevallen als basis voor een voortgezet bestaan als polydrugsgebruiker. Sterker nog: de verkoop van de gratis verstrekte methadonpillen werd voor verslaafden ook een bron van inkomsten.
Pas veel later werd aan het programma van harm reduction een aantal principes verbonden, namelijk:
1 acceptatie van het gebruik; minderen of stoppen van het gebruik is geen voorwaarde voor hulp of ondersteuning;
2 niet-moraliserend: harm reduction is een pragmatische aanpak waarbij drugsgebruik niet veroordeeld wordt;
3 gebaseerd op evidentie (bewijskracht); en
4 laagdrempelig en toegankelijk, door gebruikers zelf actief te betrekken.
Harm reduction of schadebeperking, het nieuwe credo inzake het gebruik van soft en hard drugs, waarbij Nederland zich liet vooraan staan als gidsland, werd in de jaren tachtig en negentig een belangrijk gezichtspunt van het Nederlandse drugsbeleid.
Toenemende internationale kritiek
In de jaren tachtig en negentig was het buitenland echter van oordeel dat Nederland de weg kwijt was op het gebied van de drugsbestrijding. Dat beleid van ‘laat-maar-waaien’ zou dood en verderf zaaien. De kritiek kwam erop neer dat de grensoverschrijdende drugshandel en -productie, met name van nederwiet en XTC, het gevolg waren van ons liberale beleid. Noord-Frankrijk werd bovendien bevoorrraad door Franse drugsrunners, die hun drugs inkochten in Rotterdam of in Nederlandse grensplaatsen.
Het buitenland, Frankrijk in het bijzonder, vroeg aan Nederland de coffeeshops te sluiten. In 1995 meende de Franse president Jacques Chirac dat Nederland Narcostaat nummer één in Europa was. Dat leidde tot reacties van Nederlandse zijde, met veel uitleg over het hoe en waarom.
Eddy Engelsman kon dat niet op zich laten zitten. Als Nederland zijn afwijkende drugsbeleid zou willen voortzetten, dan moest dit in het buitenland worden uitgelegd en verkocht. Er moest ook meer begrip komen voor het Nederlandse gedoogbeleid. De kritiek kwam er vooral op neer, dat Nederland drugsgebruik niet zo erg vond, dat ´we gedoogden en tolereerden´.
Nederland neemt de drugsproblematiek zeer serieus
Eddy Engelsman legt in het eerder genoemd interview (2 juli 2000) uit: ‘Nu heb ik in al die jaren nooit de woorden ‘gedogen’ en ‘tolereren’ gebruikt, en ook niet de term ‘softdrugs’, want ‘soft’ was een veel te beladen woord. Ik hield me altijd strikt aan de beschrijving van de wet, die natuurlijk wel een onderscheid maakt in ‘drugs met een onaanvaardbaar risico’, zoals heroïne en cocaïne, en ‘cannabisproducten’, dus hasj en weed.’
‘Dat waren drugs met een aanvaardbaar risico. In de jaren zeventig en tachtig heerste te zeer een sfeer van; cannabis, daar moeten we ons niet te druk over maken. “Het hoort bij het leven, zoals koffie.’’ Ik vond dat zelf niet, en ik vind dat nog steeds niet.’
Engelsman stelde altijd dat Nederland de drugsproblematiek uiterst serieus neemt. Dat Nederland zich zorgen maakte om het gebruik en dat de maatregelen van politie- en justitie niet meer schade mogen veroorzaken dan het gebruik zelf.
Els Borst, arts, de latere D66-minister van VWS en in de jaren negentig verantwoordelijk voor het gedoogbeleid, maakte zich ook niet druk. Die kritiek kwam immers vooral vanuit ‘de hoofdsteden’, waarmee zij de nationale buitenlandse politici bedoelde. Er kwamen immers vanuit het buitenland ook ‘geluiden van mensen die wat dichter bij de werkvloer stonden en het Nederlandse beleid van beheersing en schadebeperking onderschreven.’
‘Zo massaal en onwrikbaar is die buitenlandse kritiek op ons beleid ook weer niet’, aldus de bewindsvrouw. Voorts meende minister Borst dat de opkomst van de georganiseerde criminaliteit geen specifiek Nederlands probleem was.
Pragmatisch beleid in plaats van ideologie en geloof
Terwijl Nederland een pragmatisch beleid voert, gebaseerd op cijfers en resultaten, was het beleid van het buitenland gebouwd op geloof. Aldus Engelsman: ‘ Men kreeg een waas voor ogen. Voor die landen was drugs een moral issue, drugs is een zonde, punt. De vergelijking tussen drugs en alcohol was in de ogen van de buitenlandse politici en ambtenaren ook infaam.’ Niet het afkicken zou meer voorop moeten staan,’ aldus Engelsman, ‘maar harm reduction, dat wil zeggen schadebeperking.’
In een terugblik in 2000 meende Engelsman dat het geloof en de moraal uit de Europese discussie over drugs was verdwenen. Daarvoor in de plaats zou een sterke rationalisering en verzakelijking zijn gekomen. Europa heeft, aldus Engelsman een enorme sprong gemaakt, en daarbij goed naar Nederland gekeken.
Valse profeet
Eddy Engelsman is de profeet die alleen gelooft in de vruchten van zijn eigen visie en beleid. In zijn visie is slechts plaats voor het gedachtengoed van de volksgezondheid. Alleen op het punt van de ongebreidelde groei van coffeeshops was hij kritisch. Voor de andere zaken rond het gebruik van drugs sloot hij zijn ogen.
Het probleem van de achterdeur was en is nog steeds niet opgelost, door het gedoogbeleid was het aantal cannabisgebruikers explosief toegenomen en ook het middel methadon bleek zeer verslavend. Nederland kampte bovendien met een toevloed van buitenlandse drugstoeristen en het gedoogbeleid had geleid tot een explosieve groei van de georganiseerde misdaad.
Bovendien leidde het Nederlandse drugsbeleid tot voortdurende fricties met Frankrijk en Duitsland en een geïsoleerde positie binnen de Europese Unie als geheel. De Nederlandse diplomatie heeft het overal ter wereld tot op de dag van vandaag druk met het toelichten, uitleggen en verdedigen van het Nederlandse drugsbeleid.
Dat het Nederlandse beleid goed uit zou pakken voor de volksgezondheid maakte buiten Nederland al nooit veel indruk. Zeker niet sinds ook in het buitenland is doorgedrongen, hoezeer de gewelddadige drugsmaffia de Nederlandse samenleving ondermijnt en verderf zaait.
Hans Werdmölder, criminoloog, publiceert in Wynia’s Week met regelmaat over de verwording van Nederland tot Narcostaat. Steunt u deze onafhankelijke berichtgeving? Graag! Doneren voor Wynia’s Week kan HIER. Hartelijk dank!