De vraag naar slachtoffers is in Nederland groter dan het aanbod
Vroeger, als je was gevallen en je knie had geschaafd, kreeg je van je ouders te horen dat je niet moest huilen. Dat zeggen ouders vandaag de dag niet meer als ze hun kinderen troosten. Ook in breder verband is de omgang met slachtoffers veranderd. Niet zozeer met individuele slachtoffers van bijvoorbeeld criminaliteit, maar vooral met mensen die groepsgewijs slachtoffer zeggen te zijn.
Begin dit jaar konden we deze omslag in de Nederlandse cultuur goed zien. Enerzijds werd herdacht dat zeventig jaar eerder de watersnoodramp had plaatsgevonden: ‘De nacht van de 1836 doden’, zoals Simon Rozendaal het noemde. Veel overlevenden zijn er niet meer. Maar één ding vertelden ze bij de herdenking allemaal. Vroeger werd niet over de ramp gesproken. Verwerking gebeurde door de handen uit de mouwen te steken en te helpen met de wederopbouw. In stilte.
Tegelijkertijd was het een jaar geleden dat er een overval met gijzeling had plaats gevonden op de Apple Store aan het Leidseplein in Amsterdam. Daar sneuvelde alleen de gijzelnemer, maar in kranten en op televisie kwam een medewerker aan het woord die zich had verstopt in de bezemkast.
Het omslagmoment lag in de jaren zestig
Hij was een slachtoffer. Op de website van de NOS staat te lezen: ‘Het gaat nog steeds niet goed met Alex. Nog steeds is hij bang voor knallen en houdt hij continu de omgeving in de gaten. “Ik hoorde net een camera wat heen en weer gaan. Daar word ik al zenuwachtig van. Ik ben steeds aan het scannen, naar wat er om mij heen gebeurt.”’
Ergens tussen 1953 en 2023 is de omgang met slachtoffers veranderd. Zij krijgen meer aandacht. Misschien lag het omslagmoment wat groepen slachtoffers betreft in 1965. Toen verscheen het boek Ondergang: De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 van Jacques Presser.
Tot dat jaar was er weinig aandacht geweest voor het lot van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het boek van Presser veranderde dat. Sindsdien besefte iedere Nederland het ongekende leed van de Joden. En vanaf 1978 deed de term Holocaust zijn intrede in de Nederlandse taal; door een Amerikaanse televisieserie met die naam.
In die tijd kwamen steeds meer slachtoffergroepen in beeld. Feministen vroegen aandacht voor de vrouw als slachtoffer van de patriarchale maatschappij. Allochtonen werden gezien als slachtoffers van de racistische Nederlandse maatschappij. Vandaag de dag is er nog maar één groep die zonder protest wordt onderdrukt: de linkshandigen.
Bart Croughs constateerde al in 1995 in zijn leerzame bundel getiteld In de naam van de vrouw, de homo en de allochtoon dat het dringen werd tussen de verschillende slachtoffergroepen. Hij formuleerden twee wetten die voorspellen welke slachtoffergroep zou winnen.
Zijn ‘Wet van het abjecte Westen’ luidde: ‘Bij een conflict tussen westers en niet-westers kiest de progressieve intellectueel voor niet-westers.’ Deze wet kan bijvoorbeeld worden toegepast op een recent krantenberichtje over ene Linda die illegaal op een vakantiepark woont maar daar weg moet voor asielzoekers. ‘Linda wil niet terug naar de daklozenopvang waar ze een tijdje zat toen ze bij haar ex wegging “want daar zit ik tussen de drugdealers en andere rare gasten.”’ De eerste Wet van Croughs voorspelt dat Linda zal moeten wijken.
De tweede wet van Croughs zien we steeds vaker in werking
Zijn tweede wet is de ‘Wet van de onderdrukte minderheden’ en luidt: ‘Bij een conflict tussen een minderheid en een meerderheid kiest de progressieve intellectueel voor de minderheid.’
Deze wet verklaart bijvoorbeeld hoe gebruik van de term islamfobie een groep de slachtofferrol toedeelt die medelijden, sympathie en morele verontwaardiging oproept (zie het artikel van Kleis Jager in Wynia’s Week van 22 februari). We zien die tweede wet van Croughs steeds vaker in werking, want steeds meer groepen verklaren zich tot onderdrukte minderheid.
In de Verenigde Staten was in 1993 al de term Oppression Olympics gemunt, toen aan de orde kwam of de onderdrukking van vrouwen erger was dan de onderdrukking van zwarten. Welke groep was het meest authentiek, het meest onderdrukt en dus het meest slachtoffer?
Sindsdien blijft animositeit tussen slachtoffergroepen de kop opsteken. Vorig jaar klaagde ex-hockeyer Pepijn Keppel bijvoorbeeld nog: ‘Waarom kunnen we wel in actie komen tegen racisme in de sport en niet tegen homofobie?’ Die competitie tussen slachtoffergroepen wordt extra zichtbaar, zodra het om subsidie gaat.
Zoals dit jaar in Amsterdam. Bart Collard beschreef in Wynia’s Week van 26 juli waarom de sinds 1996 traditionele jaarlijkse Pride Amsterdam niet langer Gay is. Ook andere groepen dienden zich aan en de Pride is daarom verdeeld in een week voor de homo’s en een week voor de ‘queers’ die niet alleen strijden voor LHBTIQ+-emancipatie, maar ook tegen allerlei anderen vormen van vermeende onderdrukking, zoals die van zwarten of Palestijnen.
In deze slachtoffer-olympiade spelen inmiddels ook door aardbevingsschade getroffen Groningers mee. En Limburgers met overstromingsschade. Voorop lopen de kinderopvangtoeslagslachtoffers. In het peloton proberen slavernijslachtoffers zich naar voren te dringen. Vorig jaar liet filmster Whoopi Goldberg zich bijvoorbeeld laatdunkend uit over de Holocaust: ‘White people doing it to white people’. Zij kwam daarmee weg.
Het christendom is de voedingsbodem
Even later riep een columniste in het AD niet alleen op om van Keti Koti net zo’n landelijke feestdag te maken als 4 en 5 mei, maar ze voegde daar nog aan toe: ‘De Holocaust verbleekt bij onze koloniale slavernij’. Dat zinnetje verwijderde de krant schielijk van de website. Jaloezie en rivaliteit tussen groepen die zich slachtoffer voelen laat zich echter niet wegmoffelen (zie de bijdrage van Coen de Jong in Wynia’s Week van 9 maart)
De voedingsbodem voor de slachtoffercultuur ligt in het christendom. Dat is een van de twee grote godsdiensten die slachtofferschap centraal stellen. De andere is het sjiisme, een stroming binnen de islam. Waar christenen het slachtofferschap van Jezus aan het kruis centraal stellen, omdat die zo het leed van de mens op zich nam, vertellen de sjiieten steeds weer over de martelaarsdood van Imam Hoessein, zijn familieleden, zijn vrouw en de meeste van zijn kinderen onder wie een zes maanden oude baby.
Het verschil is dat sjiieten zich bekommeren om slachtoffers in eigen kring, terwijl christenen en hun nazaten de barmhartige Samaritaan volgen en bereid zijn om ieder slachtoffer te helpen. Ook tegenstanders.
Die christelijke achtergrond vindt zijn weerslag in de politiek. Ten tijde van de watersnoodramp hoefde de oppositie nog geen slachtoffers te zoeken. Iedere arbeider was per definitie slachtoffer van het systeem. Maar in de moderne morele arena zijn steeds nieuwe slachtoffers nodig.
Een oppositiepartij omarmt dat slachtoffer, toont hem aan het publiek en wijst verontwaardigd naar regering: waarom doet die hier niets aan? De machthebbers staan machteloos. Zij kunnen zich niet veroorloven om geen publiekelijk medelijden te tonen.
Zoals Adam Smith in 1759 al schreef, wordt het mensen nauwelijks aangerekend als ze niet blij zijn op een feestje, maar wel als ze lachen op een begrafenis. De regering moet dus toegeven en geld geven aan slachtoffergroepen. De overheid wordt zo steeds minder vertegenwoordiger van het algemeen belang. Zij richt zich steeds meer op minderheden. In dit klimaat bloeit een nieuwe bedrijfstak.
Als lid van de Parlementaire Onderzoekscommissie Effectiviteit Antidiscriminatiewetgeving die in 2022 zijn rapport uitbracht, heb ik kunnen constateren dat de vraag naar slachtoffers in Nederland groter is dan het aanbod.
Er bestaat een slachtoffer-industrieel complex
Die vraag komt van de talrijke organisaties die zich bezighouden met het aan de kaak stellen van allerlei vormen van discriminatie. Ook binnen de sociale wetenschappen vormt discriminatie een breed terrein van onderzoek. Daarnaast zijn talloze organisaties actief voor de belangen van achtergestelde groepen binnen de samenleving. Al deze organisaties hebben slachtoffers nodig, alleen al voor hun eigen voortbestaan. Daar zijn vele banen mee gemoeid. En zoals economen weten stuurt vraag het aanbod. Dus worden continu nieuwe slachtoffers geproduceerd.
De Amerikaanse president Dwight Eisenhower waarschuwde in 1961 voor het bestaan van een militair-industrieel complex dat grote invloed had op het regeringsbeleid. Wikipedia leert dat een militair-industrieel complex drie kenmerken heeft:
- Een sterke lobby door vertegenwoordigers van de militaire industrie
- Talrijke persoonlijke contacten tussen vertegenwoordigers van het leger, de politiek en de wapenindustrie
- Politici of hoge militairen die functies in de wapenindustrie vervullen
Ik durf te stellen dat er in Nederland een slachtoffer-industrieel complex bestaat dat grote invloed heeft op het regeringsbeleid. Het kan geen kwaad om dat eens in kaart te brengen.
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!