De kritiek van Henri Bontenbal op het liberalisme is oppervlakkig en gemakzuchtig

van de haar
CDA-leider Henri Bontenbal heeft gelijk dat liberalen de politieke vertegenwoordigers van het individualisme zijn, maar hij maakt daar wel een karikatuur van. Beeld: YouTube.

Door Edwin van de Haar*

‘Er zijn te veel liberalen,’ verzuchtte Henri Bontenbal onlangs in HP/De Tijd. De CDA-leider verweet de VVD ‘doorgeschoten individualisme’ en nam liberalen kwalijk dat zij mensen slechts zien als ‘rationele consumenten’: ‘Hun mensbeeld maakt de samenleving er niet fraaier op, want zij denken puur in termen van markt, met daarnaast wat individuele burgers.’

Nu is het prijzenswaardig dat een Nederlandse politicus in staat is om in dit soort abstracte termen naar een politieke tegenstander te kijken. Maar inhoudelijk zat Bontenbal fout.

Het past wel in een lange trend. Want wat er ook mis is in de wereld, de liberalen krijgen de schuld. Van links tot rechts, van christendemocraten tot populisten. Het helpt daarbij niet dat liberalen het onderling ook vaak oneens zijn. Daarom is het de hoogste tijd voor een poging tot verheldering van de liberale troebelen. Dat gaat in drie delen: dit deel gaat over het liberalisme als politieke filosofie, het tweede deel over liberale partijpolitiek in Nederland en de afsluiting beschouwt de status van de liberale internationale orde in de wereldpolitiek.

Steeds meer varianten

De Nederlandse bijdragen aan de ontwikkeling van het liberalisme zijn overigens klein en van lang geleden. De hoogtepunten liggen in de Gouden Eeuw en de eeuwen daarvoor, bijvoorbeeld op het vlak van de ontwikkeling van het kapitalisme en vroege uitingen van tolerantie en democratie – zie Jonathan Israels Radical Enlightenment (2001) – en delen van het werk van proto-liberale denkers als Erasmus, Spinoza, Hugo de Groot, Pieter de La Court en Bernard Mandeville. 

Dat er onduidelijkheid is over de betekenis van het liberalisme is niet vreemd. Daar hebben liberalen het namelijk zelf naar gemaakt. In de negentiende eeuw ontstonden er allerlei varianten op de achttiende-eeuwse basistheorie en dat is sindsdien zo doorgegaan. De liberale ideeëngeschiedenis omvat dan ook een duizelingwekkende hoeveelheid hele en halve varianten. De term liberalisme leent zich erg goed voor al dan niet zelf verzonnen voorvoegsels. Voorbeelden te over: rechts- versus links-liberalisme, conservatief versus progressief liberalisme, politiek en economisch liberalisme, hoog-liberalisme, ontplooiingsliberalisme, utilitaristisch liberalisme, en natuurlijk mag het vermaledijde neoliberalisme in dit rijtje niet ontbreken. Maar de zeggingskracht van al deze verzonnen ‘liberalismen’ is nihil, wegens gebrek aan inhoud en/of theoretische consistentie.     

Alvorens in te gaan op de werkelijke liberale verschillen, is het goed te benoemen wat liberalen bindt, op basis van een brede opsomming van politiek filosoof John Gray.

Ten eerste zijn alle liberalen individualistisch, oftewel voor liberalen is het individu het morele, economische en politieke ijkpunt. Niet het gezin, de klasse of de staat, of welke collectiviteit dan ook.

Ten tweede, hoewel niet hetzelfde, zijn alle individuen van gelijke morele waarde: er is geen natuurlijke bovengestelde klasse van leiders of iets dergelijks.

Ten derde, die gelijke morele waarde is universalistisch bedoeld, die mag niet ondergeschikt worden gemaakt aan specifieke culturele, religieuze of historische verbanden of staatsvormen.

Tenslotte is het liberalisme melioristisch, oftewel liberalen geloven in de corrigeerbaarheid en verbeterbaarheid van alle sociale instituties en politieke arrangementen. Liberalen geloven dat deze ideeën het beste tot zijn recht komen via de bescherming van de individuele vrijheid, middels in ieder geval de klassieke mensenrechten, zoals vrijheid van meningsuiting, recht op eigendom, vrijheid van religie, onaantastbaarheid van het lichaam, enzovoorts. Bontenbal heeft dus gelijk dat liberalen de politieke vertegenwoordigers van het individualisme zijn, maar hij maakt daar wel een karikatuur van.

Drie liberale hoofdstromingen

De liberale verschillen ontstaan over de vraag naar de mate van vrijheid en de reikwijdte van de mensenrechten. Dat kan worden vertaald naar een van de hoofdvragen uit de politieke filosofie: wat is de rechtvaardige verhouding tussen staat en individu? Het liberalisme geeft daarop drie antwoorden: die rechtvaardiging is er niet of nauwelijks; die is er in grote mate; die is er in beperkte mate. De liberale hoofdstromingen die met deze antwoorden samenhangen zijn respectievelijk het libertarisme, het sociaal-liberalisme en het klassiek-liberalisme.  

Het klassiek-liberalisme gaat terug tot de achttiende eeuw. Hoewel het put uit oudere ideeën die soms teruggaan tot de Griekse Oudheid, is er pas vanaf de Schotse Verlichting een min of meer coherent politiek idee te ontwaren. Het etiket liberaal had het toen overigens nog niet, dat ontstond pas in de negentiende eeuw. Maar Adam Smith, samen met David Hume een klassiek-liberale oervader, schreef in The Wealth of Nations (1776) over ‘a system of natural liberty’. Dat was een situatie waarin ‘every man, as long as he does not violate the laws of justice, is left perfectly free to pursue his own interest in his own way’.

De belangrijkste basis voor het klassiek-liberalisme is het realistische mensbeeld, dus de inschatting van de invloed en mogelijkheden van lichaam en geest op het menselijk gedrag. Het realistische beeld behelst dat de mens wordt gezien als een sociaal wezen (dus geen egoïstische loner, zoals tegenstanders regelmatig stellen) dat gestuurd wordt door rede en emotie, waarbij de emotie uiteindelijk van doorslaggevende betekenis is. In de woorden van Hume: ‘Reason is and ought to be the slave of the passions’. De rede verheft ons boven andere soorten en is zeer belangrijk maar niet allesbepalend voor de verklaring van menselijk gedrag. De mens functioneert altijd in groepen, waarvan de individu met het gezin, de familie en de geboorteplaats of -streek normaal gesproken de sterkste band voelt. Dus de mens is in klassiek-liberale ogen niet alleen rationeel, laat staan dat deze vooral in termen van markt wordt bezien, zoals Bontenbal ten onrechte stelde.

De mens heeft natuurlijke rechten, onder meer op leven en op eigendom, die alleen met wederzijdse instemming kunnen worden vervreemd. Een rechtvaardige samenleving respecteert deze natuurlijke rechten, waaraan ook het geschreven recht ondergeschikt moet zijn. De rechtsstaat dient ter bescherming hiervan, vooral door intoming van staat en medeburger. Vrijheid is ‘negatief’: er is een individuele levenssfeer waarin niemand zich mag mengen zonder toestemming, zeker de staat niet, die moet die vrijheid juist garanderen. Maatschappelijk orde kan het beste op spontane wijze tot stand komen, met als bekendste voorbeeld de vrije markt. De staat heeft slechts te zorgen voor defensie en diplomatie, justitie en politie en een beperkte aantal publieke goederen, waaronder (lager) onderwijs en infrastructuur. In de twintigste eeuw, onder andere door de invloed van Friedrich Hayek, kwamen daar ook onder andere een sociaal vangnet en milieubescherming bij, zoals hij beschreef in The Constitution of Liberty (1960). Andere grote klassiek-liberale denkers zijn Ludwig von Mises, en de Nobelprijswinnaars Milton Friedman en James Buchanan.           

In de tweede helft van de negentiende eeuw, onder andere als reactie op de opkomst van het socialisme, ontstond het sociaal-liberalisme, dat zich zou ontwikkelen tot de meest dominante liberale stroming. Hierbij worden individu en samenleving als een organisch geheel gezien, waarbij ook wortels in het Duitse Romantische ideaal van Bildung (ontplooiing) zichtbaar zijn, onder meer in het werk van John Stuart Mill (1806-1873).

In het mensbeeld van de sociaal-liberalen overheerst de rede wél de emoties, en dat heeft onder andere tot gevolg dat zij een sterker geloof hebben in de scheppende en ordende kracht van de menselijke geest, met name via de staat. Kernideeën van het sociaal-liberalisme zijn sociale harmonie en maakbaarheid, natuurlijke rechten worden verworpen. Vrijheid wordt ‘positief ’gedefinieerd: de staat kan en moet de voorwaarden scheppen waaronder het individu tot bloei en ontwikkeling kan komen en daarmee waarlijk vrij kan zijn. Alleen zo kan sociale rechtvaardigheid worden gerealiseerd. Naast onderwijs gaat het bijvoorbeeld ook om de verzorgingsstaat, waarvoor inbreuk op onder andere het eigendomsrecht via belastingen en wetgeving is gerechtvaardigd.

Verbinding van individu en samenleving

Via de laat negentiende-eeuwse New Liberals en socialistische interpretaties van het werk van John Maynard Keynes werd deze lijn doorgetrokken, tot aan de explosie van sociaal-liberale politieke theorie (‘liberal’ in de Amerikaanse betekenis) toe, na de publicatie van John Rawls’ A Theory of Justice (1971). Dus weer in tegenstelling tot Bontenbal: sociaal-liberalen zien mensen weliswaar als rationeel, maar al vanuit hun oorsprong verbinden zij individu en samenleving.  

Ten onrechte wordt de qua invloed kleinste liberale hoofdstroming, het libertarisme, vaak genegeerd. Maar het biedt een serieus alternatief voor beide andere varianten. In het libertarisme wordt de individuele vrijheid op basis van het natuurrecht het meest strikt geïnterpreteerd. Ook hier een realistisch mensbeeld, hoewel het vertrouwen in de rede groter is dan bij de klassiek-liberalen.

Libertariërs nemen het recht op eigendom en het beginsel van vrijwilligheid als basis voor hun politieke denken. De staat heeft géén (anarcho-kapitalisme, met denkers als Murray Rothbard en Hans-Hermann Hoppe), of een minimale rol (het minarchisme van onder andere Ayn Rand). Beide varianten hechten sterk aan spontane orde en vrijwillige contractvorming, inclusief afspraken over geschilbeslechting. Het boek Anarchy, State and Utopia (1976) is waarschijnlijk het meeste bekende libertarische boek; het werd geschreven door Robert Nozick in reactie op zijn Harvard-collega Rawls. Tegenwoordig is de Argentijnse president Javier Milei de meest prominente libertariër.   

Exemplarische kritiek

Helaas wordt over het liberalisme ingewikkelder gedaan dan nodig is. De liberale verschillen gaan in de kern om inschattingen en voorkeuren voor verschillende vrijheidsgraden in de relatie tussen individu en staat, met het doel de individuele vrijheid op een rechtvaardige wijze te garanderen. Henri Bontenbal was in zijn interview exemplarisch voor de oppervlakkige en gemakzuchtige manier waarop liberalen kritiek krijgen, terwijl christendemocratie en liberalisme elkaar op veel onderdelen uitstekend kunnen vinden, ook in het denken. Maar er was zoals gewoonlijk weer geen liberaal te bekennen die hem inhoudelijk tegengas gaf.  

*Dr. Edwin van de Haar is gespecialiseerd in liberale (internationale) politieke theorie en is onder andere auteur van ‘Bemind maar Onbekend, De Politieke Filosofie van het Liberalisme’ (2011) en ‘Degrees of Freedom. Liberal Political Philosophy and Ideology’ (2015). Zie www.edwinvandehaar.com

Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Kijk HIERHartelijk dank!