De duistere machinaties van de FNV

3dc0a487-c3cc-43ec-8a71-2903c6a686f8-1-2
Het FNV-ledenparlement bijeen over het pensioenakkoord.

Volgens een populair historisch cliché wordt ons land al sinds de vroege Middeleeuwen gekenmerkt door een op conflictmijding en overleg gerichte ‘poldercultuur’. Die kon ontstaan, zo wordt vaak beweerd, omdat we met z’n allen – arm en rijk, boer en stedeling – permanent werden bedreigd door watersnoden.

Dankzij onze poldermentaliteit wisten we niet alleen religieuze verdeeldheid (tussen katholieken en protestanten) maar ook sociaal-economische tegenstellingen (tussen arbeid en kapitaal) te verzoenen.

We zijn vooral klein

Zonder dat het grote publiek dat in de gaten had, is dit Anton Pieck-achtige beeld de afgelopen jaren hevig onder vuur komen te liggen van een aantal vooraanstaande historici.

Vergeet die polder maar, adviseerde bijvoorbeeld Piet de Rooy, emeritus hoogleraar Geschiedenis van Nederland aan de Universiteit van Amsterdam, in zijn boek Ons stipje op de wereldkaart (2014). Veel belangrijker is dat we een klein land zijn. Al in 1835 zette de Franse politieke denker Alexis de Tocqueville in zijn befaamde boek De la démocratie en Amérique uiteen wat daarvan de onontkoombare consequenties zijn.

Kleine landen zijn kwetsbaar voor ongewenste bemoeienis van buitenaf en hebben er dus groot belang bij om eensgezind te blijven. Gevolg daarvan is een grote maatschappelijke druk op het politieke debat, een bijna principiële voorkeur voor gematigdheid en een sterke interne controle.

In de woorden van De Rooy: ‘Kleine naties haken niet naar roem, maar zijn noodgedwongen beperkt in hun ambities en als gevolg hiervan is het gedrag van de bevolking even vreedzaam als eenvoudig.

Zelfs de verlangens van de burgers zijn overzichtelijk, zo niet bekrompen: dat is de prijs die ze betalen voor hun vrijheid. Die prijs is in Nederland met overtuiging betaald. Nederland kon zich niet veroorloven de betekenis van het land te zoeken in macht, het werd gevonden in deugd.’

Compromissen veroorzaken vooral verdeeldheid

Onbehagen in de polder, een door drie docenten van de Universiteit van Amsterdam geredigeerde bundel over het thema ‘Nederland in conflict sinds 1795’, ging in 2014 verder waar Ons stipje op de wereldkaart ophield.

Het moet, zo schreven de samenstellers in hun voorwoord, maar eens afgelopen zijn met de overdreven nadruk op harmonie in de Nederlandse geschiedenis. Sterker nog: ‘Het is tijd om de strijdbijl op te graven.’

Want niet alleen zijn veel conflicten in ons land helemaal nooit met een compromis opgelost, ook wanneer dat wél gebeurde resulteerde dat meer dan eens in een compromis dat, terugkijkend, ‘niet de positieve bijklank verdient die er door enthousiaste polderaars aan wordt gegeven’.

In hun bijdrage aan Onbehagen in de polder voerden de historici Gemma Blok en James Kennedy het Nederlandse drugsbeleid op als sprekend voorbeeld. Het compromis dat daarover in de jaren zeventig werd gesloten, ‘veroorzaakte al gauw meer problemen dan het oploste en meer verdeeldheid dan er voorafgaande aan de jaren zeventig op dit punt heerste’.

En inderdaad: een land vol coffeeshops met een belangrijk marktaandeel voor criminele netwerken was nimmer de bedoeling van de opiumwetswijziging die minister van Justitie Dries van Agt in 1976 doorvoerde. Ook is de polarisatie tussen enerzijds de voorstanders van legalisatie en anderzijds burgers die genoeg hebben van de ‘doorgeschoten’ tolerantie ten opzichte van softdrugs, de afgelopen decennia alleen maar toegenomen. ‘Juist door zijn poging om te schipperen is het Nederlandse softdrugsbeleid in zichzelf verstrikt geraakt,’ concludeerden Blok en Kennedy.

Ledenmodel funest voor jongeren, vrouwen en flexwerkers

Ook het nieuwe boek van Martin Pikaart, oprichter en voorzitter van vakorganisatie Alternatief voor Vakbond (AVV), past in het rijtje publicaties waarin de polderidylle aan flarden wordt geschoten.

Belangrijkste doelwit in Het polderkartel is de FNV, de volgens Pikaart ‘allesbepalende speler’ in het zogenoemde polderoverleg tussen werkgeversorganisaties en vakbonden. De plek dus waar, volgens de aanhangers van het poldergeloof, de tussenweg wordt bewandeld tussen de geleide economie en het ongebreidelde kapitalisme – met als harmonieus eindresultaat zowel florissante bedrijfswinsten als groeiende werkgelegenheid en een goed verzorgd sociaal stelsel.

Als AVV-aanvoerder maakt Pikaart zich sinds 2005 sterk voor het loskoppelen van vakbondslidmaatschap en stemrecht over de cao. Het ‘ledenmodel’ wordt volgens dat concept vervangen door het ‘draagvlakmodel’, waarbij het eindresultaat van cao-onderhandelingen ter goedkeuring wordt voorgelegd aan álle werknemers die onder de cao vallen – en niet slechts aan de slinkende, vergrijsde en steeds minder representatieve achterban van de vakbonden. Daar is, benadrukt Pikaart, een goede reden voor. In de praktijk is namelijk gebleken dat dankzij het ledenmodel voortdurend akkoorden worden gefiatteerd die funest uitpakken voor met name jongeren, flexwerkers en vrouwen.

FNV medeverantwoordelijk voor dramatische pensioenresultaten

Pikaart beschrijft in zijn boek uitvoerig hoe de FNV op alle mogelijke heuse en onheuse manieren invoering van het draagvlakmodel frustreert en probeert zijn AVV ‘te belasteren en kapot te maken’. Maar ook hoe de bond, waarvan Wim Kok ooit de eerste voorzitter was, op andere terreinen faalt als belangenbehartiger van (heel) werkend Nederland.

De FNV, schrijft Pikaart, zit bijvoorbeeld ‘bovenop de apenrots’ van de sociale sectorfondsen, lees: de door sociale partners opgerichte stichtingen die afspraken uit (sector)cao’s uitvoeren. De miljoenensubsidies uit deze fondsen hoeven lang niet altijd aan strenge verantwoordingseisen te voldoen. Niet zelden wordt het geld uitbetaald aan en daarna verdeeld door de FNV, die die positie gebruikt om andere bonden in het gareel te houden: als die het beleid van de FNV niet steunen, draait deze de geldkraan dicht.

Minstens zo kwalijk is volgens Pikaart de rol van de FNV als medebestuurder in bedrijfstakpensioenfondsen. De bond heeft zich daar medeverantwoordelijk gemaakt ‘voor de dramatische pensioenresultaten van de afgelopen decennia en de enorme kloof tussen de gouden bergen van hun vergrijsde leden en de diepe dalen voor jongeren’. In het chronologisch overzicht waarmee het boek afsluit, staat voor 2025 alvast een ‘parlementaire enquête bedrijfstakpensioenfondsen’ gepland. Pikaart deed dat voorstel ook al in De pensioenmythe (2011). Het is en blijft een goed idee.

Pikaart schreef Het polderkartel om de Nederlandse overlegorganen ‘open te breken’. Daar is natuurlijk veel meer voor nodig dan een boek. Maar het is een buitengewoon nuttige bijdrage.

Martin Pikaart: Het polderkartel. Hoe een handvol bonden en werkgevers de toekomst van alle Nederlandse werknemers bepaalt. Uitgeverij Haystack, € 21,50.