De drammers van D66 zijn geen ‘redelijk alternatief’ meer – en dus staan ze steeds vaker aan de zijlijn
Over de onlangs aangetreden – en binnenkort alweer aftredende – demissionair minister voor Medische Zorg Pia Dijkstra is al vaak gezegd dat ze een fascinatie lijkt te koesteren voor onderwerpen die met de dood te maken hebben. Als Tweede Kamerlid voor D66 kreeg ze vooral bekendheid met haar in 2012 gepresenteerde initiatiefwet om donorregistratie te veranderen door een ‘geenbezwaarsysteem’ in te voeren. Ook geldt Dijkstra al jarenlang als de grote pleitbezorger van een voltooid-leven-regeling, inclusief gediplomeerde ‘levenseindebegeleiders’.
Het is – waarschijnlijk – toeval, maar ook voor de partij van Dijkstra leek het einde al vaak nabij. Bijna-doodervaringen wisselden elkaar de afgelopen vijftig jaar in hoog tempo af.
Nog maar 350 leden
De eerste keer was halverwege de jaren zeventig, toen D66 zichzelf onzichtbaar had gemaakt als coalitiepartner van PvdA-premier Joop den Uyl. Bij de Provinciale Statenverkiezingen van 1974 kwam de partij niet verder dan 0,98 procent van de stemmen.
Op het partijcongres in september 1974 heerste een defaitistische stemming. Een ruime meerderheid van de aanwezigen steunde een motie om D66 staande de vergadering op te heffen, maar de statutair vereiste twee derde meerderheid werd net niet gehaald. Het aantal betalende leden bedroeg aan het eind van het jaar nog slechts 350 en de spullen uit het voormalige partijbureau stonden opgeslagen in het huis van de vicevoorzitter.
Midden jaren tachtig, nadat D66 onder aanvoering van Jan Terlouw een succesvolle comeback had gemaakt, lag de partij wederom op apegapen. De weinig charismatische nieuwe partijleider Maarten Engwirda wist zichzelf niet in de kijker te spelen en in de peilingen zakte D66 in 1984 terug tot nog maar één Tweede Kamerzetel.
Founding father Hans van Mierlo slaagde er evenwel in de partij te reanimeren. Het bestaansrecht van D66, zo benadrukte hij, was nog steeds gelegen in ‘de noodzaak van een ingrijpende vernieuwing van de politieke cultuur’. Bij de Kamerverkiezingen van 1986 fungeerde ‘Hafmo’ voor het eerst sinds 1972 weer als lijsttrekker en begon de tweede wederopstanding van D66.
In 2006 ging het opnieuw helemaal mis. De Democraten lieten het tweede kabinet-Balkenende vallen, raakten verscheurd door een machtsstrijd tussen Lousewies van der Laan en Alexander Pechtold en boekten hun slechtste verkiezingsscore ooit: nog maar drie Kamerzetels.
Extreme standpunten
Er volgde wederom een wonderbaarlijke revival, waarbij D66 nu ook een nieuw politiek profiel kreeg. Onder Terlouw en Van Mierlo dong de partij vooral naar de gunst van kiezers die de PvdA te links en de VVD te rechts vonden. Als middenpartij was D66 ‘het redelijk alternatief’, wars van ideologische scherpslijperij en polarisatie. In 1994 wist Van Mierlo die polarisatie ook daadwerkelijk te doorbreken door de voormalige kemphanen PvdA en VVD samen te brengen in één ‘paars’ kabinet.
Dat D66 hield op te bestaan. Van een partij die polarisatie probeerde te doorbreken, veranderde D66 in een partij die polarisatie belichaamt.
Het zat ‘m om te beginnen in de stijl. Hans van Mierlo was een sympathieke, twijfelende intellectueel, Jan Terlouw een vriendelijke kinderboekenschrijver annex ideale schoonzoon en Els Borst een onkreukbare, beschaafde dame die bekendstond als de ‘oermoeder’ van haar partij. Wat een verschil met – bijvoorbeeld – de kille hooghartigheid en het vertoon van morele superioriteit die het handelsmerk werden van Sigrid Kaag. Om over persoonlijkheden als Sjoerd Sjoerdsma en Tjeerd de Groot nog maar te zwijgen.
Maar het zat ‘m ook in de inhoud. Over klimaat, immigratie en Europa – de drie belangrijkste politieke thema’s van onze tijd – koos D66 steeds vaker voor ronduit extreme standpunten. Kort en goed: klimaatmaatregelen zijn nooit te duur, immigratie is nooit te omvangrijk en de Europese Unie is nooit te machtig.
Alleen nog bestuurders op gemeentelijk niveau
Dat extremisme maakt D66 kwetsbaar nu de partij voor de zoveelste keer een electorale dip beleeft. Vorig jaar werd dat al duidelijk zichtbaar bij de Provinciale Statenverkiezingen. Hoewel de score van D66 niet eens zo heel beroerd was (acht van de veertig Statenzetels gingen verloren), kreeg de partij gedeputeerden in slechts twee provincies. Niet alleen een pijnlijk verschil met BBB (tien provincies), VVD (idem), CDA (zeven), SGP (vier) en ChristenUnie (idem), maar ook met de progressieve geestverwanten van de PvdA (acht) en GroenLinks (vijf).
Inmiddels staat ook vast dat D66 geen zitting zal krijgen in het volgende kabinet. Natuurlijk, er is nog altijd ‘D66-beroepsvereniging De Ambtenarij’, al sinds jaar en dag nadrukkelijk aanwezig in de ministeriële torens in Den Haag, waar de ‘vierde macht’ zetelt. Maar bestuurders leveren doet de partij van Rob Jetten straks nog vrijwel uitsluitend in gemeenten. Het is de hoge tol die de Democraten betalen voor hun drammerige imago en hun radicale koers.
Roelof Bouwman is columnist en adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.
Wynia’s Week is jarig! Bent u al donateur? Doneren kan op verschillende manieren. Hartelijk dank!