Bij de slavernijherdenking worden belangrijke historische feiten verzwegen
Elk jaar bijna hetzelfde ritueel. Bij het slavernijmonument in het Oosterpark te Amsterdam herdenkt een groep belangstellenden – vorig jaar was ook de Koning present – het feit dat Nederland per 1 juli 1863 de slavernij in zijn West-Indische koloniën heeft afgeschaft.
Een woordvoerder van het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) wijst dan meestal met de beschuldigende vinger naar de Nederlandse overheid, de Nederlandse rederijen en de plantagebezitters uit vroeger eeuwen, die meewerkten om slaven uit Afrika te halen om ze vervolgens onder mensonwaardige omstandigheden naar Midden en Zuid-Amerika te vervoeren, waar ze eeuwenlang dwangarbeid verrichtten. Pas nadat Engeland (1833), Denemarken (1848) en Frankrijk (1848) de slavernij hadden afgeschaft, volgde Nederland in 1863. Alleen Cuba en Brazilië waren later. Bovendien was de slavernij in de Europese en dus ook in de Nederlandse koloniën gebaseerd op racisme, want alleen zwarten waren slaaf en blanken (‘witten’) niet.
Voor al deze feiten bestaat uitvoerig historisch bewijs, maar één onderwerp wordt meestal verzwegen: hoe kwamen al die westerse slavenhandelaren aan hun koopwaar? Een paar slaven uit Afrika stelen was niet genoeg, want onder de slaven en kolonisten in de tropische delen van Noord- en Zuid-Amerika bleef het aantal geboortes eeuwenlang lager dan het aantal sterfgevallen. Dus alleen de massale aanvoer van slaven uit Afrika garandeerde dat de slavenbevolking van de plantagekolonies in stand bleef en kon worden uitgebreid. Vandaar dat de slavenhandel over de Atlantische Oceaan van eeuw tot eeuw in omvang toenam.
Tekort aan arbeid
Opvallend is dat die vraag in de meeste toespraken op 1 juli nooit wordt gesteld. Hoe kwamen al die slavenschepen aan hun menselijke lading? In Europa schakelden de rederijen werfagenten in, die mogelijke emigranten met beloften en mooie woorden overtuigden om huis en haard te verlaten en hun heil in de Nieuwe Wereld te zoeken. Ze zouden meteen na aankomst een stuk grond in eigendom krijgen en bovendien vrijelijk hun godsdienst kunnen belijden. In de koloniën zou bovendien het gevaar aanzienlijk kleiner zijn dan in Europa dat rondtrekkende legers hun oogsten vernielden. Ook voor het nageslacht zag de toekomst er rooskleurig uit, want de kinderen van de kolonisten zouden op den duur ook een eigen boerderij kunnen beginnen. Land genoeg!
De migratie van Europa naar de tropische delen van Noord- en Zuid-Amerika was maar een kort leven beschoren, want al snel ontdekten de landverhuizers dat ze daar niet langer, maar korter leefden dan thuis. Ze migreerden daarom liever naar kolonies met een gematigd klimaat. Dat veroorzaakte een tekort aan arbeid in de tropen, terwijl juist daar gewassen konden groeien, waar veel vraag naar was: riet om suiker van te maken, koffie- en cacaobonen en op den duur katoen. Hoe loste je dat tekort op? In Zuid-Amerika hadden de Spanjaarden en Portugezen daar een antwoord op gevonden: slaven uit Afrika. Op den duur volgden Engeland, Frankrijk, Nederland en Denemarken dat voorbeeld.
Over de slavenhandel denken we tegenwoordig heel anders dan vroeger. In de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw werd de Atlantische slavenhandel vaak als een weldaad afgeschilderd, omdat deze handel veel slaven in staat stelde te ontsnappen aan de slavernij in een despotisch bestuurd, chaotisch continent met talloze onbegrijpelijke oorlogen en hongersnoden. Bovendien brachten de plantages de slaven regelmatig werken bij. Met dit soort argumenten susten de meeste Europeanen hun geweten.
Op den duur veranderde die houding. De Afrikanen mochten dan een andere huidskleur hebben dan de Europeanen, ze waren wel schepselen Gods. De steeds omvangrijker migratie van Europeanen naar de Amerikaanse koloniën was gebaseerd op vrijwilligheid, niet op dwang. Waarom gold dat niet voor Afrikanen? Vandaar dat er aan beide zijden van de Atlantische Oceaan in de tweede helft van de achttiende eeuw een protestbeweging ontstond, die ijverde voor een verbod op de slavenhandel en op den duur zelfs voor de afschaffing van de slavernij.
Hardnekkig Afrikaans verzet
De meeste Afrikaanse heersers aan de kust begrepen niets van die afschaffing, want slaven waren lange tijd hun belangrijkste exportproduct geweest. Daarmee konden ze Aziatisch textiel, Europese alcoholische dranken en westerse gebruiksvoorwerpen kopen. Ondanks hun hardnekkige verzet dwongen de Europeanen de Afrikanen echter om het verbod op de slavenhandel te respecteren.
Vooral de Engelsen maakten daar veel werk van, maar ze werden geconfronteerd met allerlei smokkelroutes, die een internationale maffia in staat stelde om toch slaven uit Afrika naar de plantagekolonies in de Nieuwe Wereld te brengen. Daartegen optreden was niet eenvoudig, want er waren talloze landen die erg lang treuzelden om hun slavenhandel te verbieden en de slavernij in de koloniën af te schaffen. Maar dankzij Engelse druk werd de smokkelhandel in slaven op den duur vrijwel onmogelijk en na het midden van de negentiende eeuw was vrijwel gedaan met de Atlantische slavenhandel.
Piet Emmer is emeritus-hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Leiden en de belangrijkste deskundige op het vlak van de Nederlandse slavernijgeschiedenis. Hij publiceert regelmatig in Wynia’s Week.
Het zijn de donateurs die Wynia’s Week mogelijk maken. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!