Bekentenissen van een boerenzoon

wynias-week-42-de-boerderij

Hoe de boer eerst zoveel mogelijk, en nu zo weinig mogelijk moet produceren. Want Nederland laat de stikstofemissies liever over aan het buitenland. Zodat Nederland geen vlees, melk en eieren meer exporteert, maar die juist importeert. Want Nederland moet een stedenland worden, omringd door zonnepanelen en windmolens. Met hier en daar een plukje natuur – als décor.

Ik weet heus wel wat stikstof is, en fosfaat. En wat die met de natuur doen. Stikstof en fosfaat doen met de natuur hetzelfde als wat ze met weidegrond doen: ze laten het gras groeien. Dat is precies waarom mijn vader dol was op stikstof, en op fosfaat.

Mijn vader was een kleine melkveehouder met weinig grond. Als je weinig grond hebt, zo was het in mijn jeugd wel duidelijk, dan moest je veel kunstmest (stikstof, fosfaat) op je land strooien, ter aanvulling op de mest van de koeien. En die koeien, die moest je royaal krachtvoer geven, ter aanvulling op het ruwvoer (hooi, ingekuild gras) van het land. Dat krachtvoer kwam – net als de kunstmest – uit het buitenland.

Zo is alles wat vroeger goed was, nu slecht geworden. Na de Tweede Wereldoorlog was Nederland nog in belangrijke mate een boerenland. Er waren tien keer zoveel boerenbedrijven als nu, maar veel van die boerenbedrijven leidden een marginaal bestaan. Het was een socialist, de PvdA’er Sicco Mansholt, die in kabinetten onder de PvdA’er Drees en gesteund door confessionele politici de boeren een welvarender bestaan wilde bezorgen. Maar dan moesten er wel boerderijen worden samengevoegd, ze moesten worden gemechaniseerd, de productie per man en per hectare moest omhoog. De overheid zorgde voor kennis, ruilverkavelingen en subsidies prijsgaranties. De kunstmest en het krachtvoer deden de rest.

Mansholt wilde méér productie

Wat Mansholt in Nederland deed, deed hij na twaalf jaar ministerschap in Nederland nog eens dunnetjes over in Europa. Vijftien jaar lang was hij Europees commissaris van landbouw. Samen met de Fransen zette Mansholt de lijnen uit: binnen de Europese Economische Gemeenschap (EEG) was er vrij vervoer van dikwijls gesubsidieerde landbouwproducten, de export naar buiten werd gesubsidieerd en de import van buiten de EEG werd beboet.

Sicco Mansholt

De partijen die het CDA zouden vormen zaten altijd in de regering en de landbouwminister was altijd een CDA’er. In de jaren tachtig was dat Gerrit Braks. Tot 1990. Volgens de officiële geschiedschrijving werd Braks in 1990 op aandrang van coalitiepartner PvdA vervangen door CDA-premier Ruud Lubbers, omdat Braks de fraude met vis niet onder controle kreeg. De werkelijke reden was, dat Lubbers het Braks kwalijk nam dat die niet had kunnen voorkomen dat er eerder dat jaar wekenlang akkerbouwers met trekkers naar Den Haag waren getrokken en het verkeer lam hadden gelegd. Braks had de boeren niet meer in de hand en kon gaan.

Er zijn veel trendbreuken aan te geven in de geschiedenis van het naoorlogse boerenland Nederland, maar het vertrek van Gerrit Braks is misschien wel het minst opgemerkte. Eerder was er Mansholt die de boerenproductie zo succesvol steunde met gegarandeerde prijzen, subsidies en marktbescherming, dat die al snel vastliep in melkplassen en boterbergen, waarop Mansholt spijt kreeg, aanhanger werd van de milieu-Club van Rome en zijn eigen boerengeloof afviel.

En weer kregen de boeren geld

Rond 1990 gooide Brussel het beleid om: niet de productie werd meer gesubsidieerd, maar de boeren zelf – met inkomenssteun. Het ging ook niet meer alleen om de boeren, maar om het platteland. De Brusselse subsidies gingen nu eerder naar onrendabele bergboeren en naar fietspaden dan naar de relatief succesvolle Nederlandse bio-industrie. Een kwart eeuw geleden, in 1994,  deed het CDA voor het eerst niet mee in de regering. De VVD’er Jozias van Aartsen, een stadse ambtenaar zonder boerenachtergrond werd minister. Hij kreeg te maken met een reeks van veeziekten (de gekke koeienziekte, varkenspest) en reduceerde de varkenssector met een kwart.

Dertig jaar geleden fietste ik in het voorjaar eens in twee dagen van Groningen naar de buurt van Antwerpen. Ik vertelde mijn vader – dankzij hard werken, maar ook dankzij de stikstof, de fosfaten, het krachtvoer, de ruilverkaveling en de bescherming van Den Haag en Brussel een wat grotere melkveehouder geworden – dat ik tijdens die fietstocht diagonaal door Nederland vrijwel permanent door de mestlucht was gefietst. Ik gaf aan dat ik daar niet blij van was geworden. Hij vond dat een soort verraad. Boeren praten elkaar graag aan dat wat zij doen ‘natuur’ is – ook als die natuur stinkt dat het een aard heeft.

Trekkers als tanks

Ik werkte in Den Haag, toen de akkerbouwers uit heel het land begin 1990 naar Den Haag trokken omdat ze boos waren dat hun graanprijzen waren verlaagd. Er ging iets triomfantelijks van uit, van de tarweboeren die zichzelf hadden aangepraat dat zij het waren die het land van voedsel voorzagen, dat zij de enigen waren die echt de handen uit de mouwen staken het hele raderwerk van Nederland stil konden leggen. Maar mij stak het ook dat boeren weinig in de weg werd gelegd, vooral omdat de actievoerende boeren inmiddels zulke grote trekkers hadden dat de politie niet eens in staat was in te grijpen. De demonstrerende boeren vonden het logischer dan terecht was dat zij met hun boerentanks mochten wat andere burgers niet zouden mogen.

In 1953 introduceerde het Voorlichtingsbureau voor de Voeding de Schijf van Vijf, die – zeker met de kennis van nu – eerder beschouwd moet worden als een promotiecampagne voor de Nederlandse land- en tuinbouw dan als een campagne om Nederland gezond te laten eten. Het drinken en eten van melk en melkproducten stond bovenaan, gevolgd door groente, fruit en aardappelen, vlees, vis, kaas, eieren, vetten en brood. Het hele Nederlandse landbouwareaal werd impliciet aan de mens gebracht. Later had je ook nog Joris Driepinter, die minstens drie glazen melk per dag dronk. Ik heb zelf als jongetje – tot mijn afschuw, toen al – nog wel eens meegelopen in een optocht met een karretje met het opschrift ‘Melk is goed voor elk’.

De Schijf van Vijf werd in 1981 vervangen door een maaltijdschijf en in 1991 door een voedingswijzer. In 2004 kwam de Schijf van Vijf terug, maar ook die werd in 2016 bijgesteld. Het vet is zo’n beetje verdwenen, het vlees is uit de gratie, melk wordt niet meer aanbevolen. De Nederlandse overheid ziet inmiddels helemaal af van het als voedsel aanbevelen van de veestapel (koeien, varkens, kippen) waar Nederland nu juist zo groot in is. Ook dat is als een trendbreuk te beschouwen.

Het einde van een boerenland

Nederland is dan wel de tweede landbouwexporteur van de wereld, maar Nederland is geen boerenland meer. Dat boeren zich genoodzaakt voelen om met trekkers de weg op te gaan, is geen teken van kracht, maar een teken van zwakte. De boeren zijn niet meer per se in tel en ze maken al zeker niet meer de dienst uit, zoals in de hoogtijdagen van Sicco Mansholt.

Toen werd Nederland ingericht om de boeren en de boerenproductie ten dienste te staan: er werden IJsselmeerpolders aangelegd, het hele landschap werd via ruilverkavelingen, asfaltwegen en perceelvergroting ten dienste gesteld van landbouw- en veeteelt. Ook dat was al niet per se een ode aan de natuur, laten we wel zijn. Inmiddels zijn heel wat rechtgetrokken beekjes weer kromgetrokken, nu om de natuur en de recreatie te dienen. Akkerbouwers krijgen nu subsidie om in hoekjes van bun kaarsrechte percelen de bloemetjes, de bijtjes en de biodiversiteit te dienen.

Meisjes trekken naar de stad

Het begon al eerder, maar in de 21ste eeuw is Nederland verder aan het verstedelijken geslagen. Jongeren – meisjes al helemaal – willen in hoog tempo hoog opgeleid zijn omdat ze het anders wel kunnen vergeten. Er ontstond een trek naar de stad: in de eerste plaats naar de universiteitssteden in de Randstad, maar ook naar de provinciale hoofdsteden. De achterblijvers zijn veelal man, die met behulp van de tv aan de vrouw moeten komen. ‘Boer zoekt vrouw’ is ook een programma dat de rest van Nederland een kijkje geeft in een wereld waarvan steeds meer mensen vervreemd zijn geraakt.

Want de één na grootste landbouwexporteur van de wereld is ook een land waar de landbouwer een minderheid is geworden. Ruim een halve eeuw geleden legden de half miljoen boerenbedrijven ook electoraal gewicht in de schaal. Nu haal je met 50.000 boerenstemmen nog niet één Kamerzetel. Dat PVV en Forum voor Democratie zo enthousiast meedoen aan de trekkerdemonstraties moet eerder worden gezien als steun voor dapperen die optrekken tegen politici die vervreemd zijn van burgers, dan van dapperen die opkomen voor boeren.

En toen moesten de boeren mínder productief worden

De directe aanleiding van de recente demonstraties is het D66-plan om de Nederlandse veestapel te halveren (althans de varkens en de kippen, maar die nuance is iedereen vergeten). Dat plan kom nota bene uit de koker van het D66-Kamerlid Tjeerd de Groot, die voor zijn Kamerlidmaatschap op het ministerie van Landbouw werkte en vervolgens de toplobbyist was van de Nederlandse zuivelindustrie. De Judasrol die De Groot wordt toegedicht helpt ook bij de emotie.

Het is ook werkelijk wel een moment: dat een regeringspartij – ook al is het dan een traditionele stadspartij als D66 – tegelijkertijd opkomt voor natuur, milieu en klimaat èn voor grootschalige nieuwe woningbouw – ‘Berlijn aan de Rijn’ – waarbij de land- en tuinbouw sluitpost is geworden. De boeren die overblijven moeten ‘circulair’ worden: niet meer met de kunstmest en het krachtvoer die uit het buitenland worden gehaald, maar de boeren van, zeg maar voor de tijd van Mansholt.

De boer moet niet alleen ophouden met het uit het buitenland halen van voer en kunstmest die als stikstof op de belendende natuur neerdalen, de boer moet ook niet meer produceren voor het buitenland, maar voor de Nederlanders. De boer is niet meer de norm, de stedeling is de norm. En de boer die mag wel blijven, maar slechts als beheerder van het decor dat de steden omringt. Het scheelt niet veel of de plattelandsfolklore uit de schoolplaten van voor de Tweede Wereldoorlog is terug, nu opgedist door politici die weinig hebben met boeren en platteland.

De boeren, die laten tenminste niet over zich lopen

Ik moet bekennen dat het mij niet geheel onberoerd liet, die trotse optochten met trekkers naar Den Haag, naar provinciehoofdsteden en naar Bilthoven. Wat je er ook van wilt vinden: er zijn tenminste nog burgers die zich niet lijdelijk laten beduvelen door politici die het één zeggen en het ander doen. De timing is ook geweldig: luttele weken nadat het grootste deel van het Binnenhof ongekend zelfgenoegzaam Prinsjesdag vierde, losgezongen van de burgers van het land.

Trekkeropstand, 2019

De brute halvering van de veestapel en vooral de gretige triomfantelijkheid waarmee D66 die andere stadspartij – GroenLinks – probeert te overtroeven in liefde voor klimaat, natuur en milieu is ook nauwelijks te harden. Al was het maar omdat de beweerde natuurliefhebbers geen oog hebben voor de snel groeiende bevolking. Ze kiezen er gewoon voor om steden te bouwen en omdat die steden ook biodiversiteit moeten ervaren moet de boer maar wijken.

Maar laten we nu ook weer niet doen wat boeren graag doen: zichzelf aanpraten dat ze Nederland voeden, dat zij wel de handen uit de mouwen steken waar anderen dat nalaten, dat zij door de overheid worden verlaten waar anderen de hand boven het hoofd worden gehouden, dat zij de beheerders van natuur- en landschap zijn en dat enige dankbaarheid wel op zijn plaats is.

Heilig verklaard, én verguisd

 In werkelijkheid zijn de Nederlandse boeren weliswaar grote exporteurs, maar voert Nederland ook veel voedsel in. Boeren zijn over het geheel genomen welvarender dan andere Nederlanders, ook omdat ze decennia hebben kunnen profiteren van beleid waar andere burgers voor betaalden. En de meeste boeren hebben niet zozeer de natuur en het landschap gediend, als wel het rendement van hun eigen bedrijf – daarbij overigens volop gesteund door de overheid en de Rabobank en een hele kolonne meelifters als de zuivelindustrie, mechanisatiebedrijven, kunstmestfabrieken, veevoerbedrijven en vleesbedrijven tot aan suikerverwerker als Mars toe.

Waar het heen gaat staat niet vast. Maar dat we toegaan naar een Nederland dat de stikstofemissies goeddeels overlaat aan het buitenland en zelf vlees, melk en eieren juist importeert ligt in de rede. Stikstof, fosfaat en geïmporteerd veevoer en de boeren die daarvan profiteerden hebben hun werk gedaan. Zij moeten plaats maken voor zonnepanelen, windmolens en hier en daar een plukje biodiversiteit. Want Nederland gaat het anders doen. Hoe en wat precies, dat is nog wel een vraag. Die vraag komt nog wel. Heel lang kan het niet meer duren.