Bart Jan Spruyt: Om te voorkomen dat onze samenleving van binnenuit ondermijnd wordt, is extra toezicht zeker gerechtvaardigd
De Franse filosoof Pierre Manent, die ik graag als een vriend en geestverwant beschouw, heeft van de week het Franse publiek geducht gechoqueerd. In een uitzending van Le Figaro TV, waarin hij te gast was, ging het over de ‘diepe crisis’ waarin Frankrijk verkeert. Is samenleven in Frankrijk nog mogelijk, of bevindt het land zich ergens tussen ‘totale uitputting’ en een ‘burgeroorlog’? (Tussen haakjes: je zou willen dat dit soort uitzendingen die qua lengte, toon en diepgang voorbeeldig zijn, ook in Nederland op de buis zouden verschijnen).
Islam kent niet de scheiding van kerk en staat
In dat verband kwam natuurlijk ook de ‘islamitische kwestie’ ter sprake. Manent zei dat Frankrijk voor een deel islamitisch is geworden en dat islamitische burgers, voor zover ze niet jihadistisch of fundamentalistisch zijn, ‘medeburgers’ zijn en van dezelfde samenleving deel uitmaken.
Maar de laïcité (de strenge scheiding van kerk en staat) die aan de Franse staat ten grondslag ligt, is wel een adequaat model voor een christelijk land, maar niet voor een staat met een grote islamitische bevolkingsgroep. Want die scheiding, die met het christelijk geloof gegeven is, kent de islam niet.
En dan volgt de gewraakte uitspraak: ‘De druk is momenteel zodanig dat wij beslissingen moeten nemen, ik zeg het maar recht voor z’n raap, over het aantal moslims dat zich in Europa bevindt. Als dat islamitische deel van de bevolking qua omvang redelijk blijft (al weet ik niet wat “redelijk” in dit verband precies betekent), dan is het probleem te overzien. Maar eenvoudig gezegd: dat deel kan niet oneindig blijven groeien. Als dat deel oneindig groeit, wat tegenwoordig in Europa het geval is, zijn wij op weg naar drama’s die geen enkele vorm van laïciteit kan beheersen.’ De Franse staat is ingericht naar een model waarbinnen de islam zich niet laat inpassen, en dus kunnen we een ongebreidelde migratie niet zomaar laten gebeuren.
De linkse doos van Pandora ontplofte natuurlijk. Wat Manent had gezegd was in strijd met de mensenrechten, islamofoob, discriminatoir.
De motie van Bente Becker
De discussie leek een beetje op de commotie die een motie van Bente Becker (VVD) in Nederland veroorzaakte. Zij stelde voor om onderzoek te doen naar de opvattingen van Nederlanders met een migratieachtergrond. Die motie kreeg brede steun, maar toen van links het verwijt kwam dat zo’n motie racistisch was, trokken SP en CU hun steun in, en voorzagen NSC en CDA hun steun aan de als ‘kwetsend en discriminerend’ ervaren motie van aanvullend, relativerend commentaar.
De motie heeft nog steeds de steun van een Kamermeerderheid en onderzoek naar de integratie van immigranten wordt al jaren door het Sociaal en Cultureel Planbureau uitgevoerd. Maar de motie en de daarop volgende verontwaardiging zijn typerend voor alle onderwerpen, suggesties en uitspraken die in de verte naar discriminatie rieken. Want discriminatie mag natuurlijk niet. Het verbod daarop, vastgelegd in artikel 1 van onze Grondwet, is het laatste, ene en heilige gebod in onze samenleving.
Hannah Ahrendt
Maar discriminatie is een recht. Dat is helder uitgelegd in een fraai, maar niet onomstreden, essay van de Joods-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906-1975). Zij publiceerde dat essay in 1959, naar aanleiding van een fel oplaaiend debat over gebeurtenissen in Little Rock, Arkansas. Het besluit van de regering-Eisenhower om desegregatie aan scholen op te leggen (blanke scholen te dwingen ook zwarte leerlingen te accepteren), leidde tot protesten – en Arendt verdedigde die. Niet omdat het lot van de zwarte bevolking in het Zuiden van de Verenigde Staten haar niet ter harte ging, integendeel, maar de regering had de werkelijke problemen moeten aanpakken: de inhumane discriminatie van Afro-Amerikanen in de publieke sfeer (treinen en bussen, hotels en restaurants, etc.). Nu echter wentelde de regering een te lang genegeerd probleem af op scholen en kinderen die dat probleem helemaal niet konden oplossen.
Bovendien, en dat was het belangrijkste punt dat Arendt wilde maken, moeten we zorgvuldig en niet in ‘liberale cliché’s’ over gevoelige onderwerpen als discriminatie spreken. We moeten tussen verschillende sferen (domeinen) van het leven onderscheiden: de private, de maatschappelijke en de politieke sfeer. In de sfeer van het private en maatschappelijke is discriminatie een ‘onmisbaar sociaal recht’. In de private sfeer kiezen we zelf met wie we omgaan: onze eigen vrienden en de mensen van wie we houden. De anderen discrimineren we gewoon.
Ook in de sociale sfeer is discriminatie geoorloofd. Er bestaat immers zoiets als het recht op vrije associatie. ‘Als ik als Jood mijn vakantie alleen in het gezelschap van Joden wil doorbrengen, dan zie ik niet hoe iemand mij daar met enige reden vanaf kan houden; zoals ik ook niet zie waarom andere vakantieoorden geen klanten mogen onderhouden die op hun vakantie geen Joden willen zien.’ Vrijheid is hier belangrijker dan het principe van de gelijkheid.
Maar in de publieke sfeer is het anders. Publieke diensten spelen zich af in een domein waarin alle mensen gelijk zijn en moeten dus voor iedereen in dezelfde mate toegankelijk zijn.
Ouders mogen hun kinderen opvoeden zoals zij willen
Het probleem met de maatregelen van de regering Eisenhower is dat zij vanuit de overheid de sociale rechten van burgers negeerde. Als sociale discriminatie wettelijk wordt afgedwongen (zoals in de zuidelijke staten gebeurde), is er sprake van vervolging. Maar op het moment dat sociale discriminatie (discriminatie dus in de tweede sfeer, het sociale domein) met wettelijke middelen wordt afgeschaft, wordt de vrijheid in de samenleving geweld aangedaan. ‘De regering kan geen legitieme stappen tegen sociale discriminatie zetten, omdat de regering alleen in de naam van de gelijkheid kan opereren – en dat is een principe dat in de sociale sfeer niet van toepassing is.’
Toegepast op scholen en onderwijs: kinderen zijn eerst en vooral onderdeel van het gezin en hun thuis, en worden dus opgevoed in een ‘atmosfeer van eigenzinnige exclusiviteit. Het recht van ouders om hun kinderen op te voeden zoals zij willen, is een privacyrecht, dat tot het huis en de familie behoort.’ De invoering van de onderwijsplicht heeft dit recht wel beperkt, maar niet afgeschaft.
Iedere groep heeft het recht tot vereniging
Scholen zijn vrije associaties, behoren dus tot het sociale domein, en de dwang van de overheid op ouders om hun kinderen tegen hun wil naar een geïntegreerde school te sturen betekent dat die overheid de ouders de rechten ontneemt die hun in een vrije samenleving duidelijk toekomen: ‘het particuliere recht over hun kinderen en het sociale recht op een vrije associatie’.
Dat is allemaal heel erg duidelijk. Het betekent dus dat iedere groep in een samenleving (in de sociale sfeer) het recht tot vereniging toekomt. Geen enkele levensovertuiging laat zich achter de voordeur (in de private sfeer) opsluiten. Ook moslims mogen hun eigen scholen en weekendscholen stichten. Met wat daar inhoudelijk wordt overgedragen, heeft in principe niemand wat te maken. De grens ligt bij geweld en bedreiging, en in de bestrijding daarvan voorziet het strafrecht.
In het publieke domein is het principe van de gelijkheid van kracht. Dat houdt ook in dat de overheid alle groepen in de samenleving gelijk behandelt, geen positie kiest, geen ideologische keuzes maakt, maar alle groepen vrij laat. Het is haar taak ervoor te zorgen dat al die groepen veilig, vreedzaam en in onderling vertrouwen kunnen samenleven, elkaar niet uitsluiten maar een plek onder de zon gunnen.
Het is in dit verband relevant dat onze Grondwet (art. 2) de overheid een beslissende rol toekent in het immigratiebeleid. Immigratie mag en kan niet iets zijn wat ons overkomt, maar de toelating en uitzetting van migranten moet door de overheid worden geregeld. En als ze hier zijn, mogen er eisen worden gesteld, en vooral de eis dat de spelregels voor de onderlinge omgang die wij hier met elkaar hebben afgesproken, geëerbiedigd worden.
Daarom is het helemaal niet gek om deze integratie te onderzoeken en te volgen – zeker wanneer er gerechtvaardigde vermoedens bestaan dat zich onder die immigrantengroepen delen bevinden die onze liberale samenleving ten diepste afwijzen en anderen niet de plek onder de zon gunnen die zij voor zichzelf opeisen.
Waakzaamheid is geboden
Zoals het model van de laïcité, zoals Pierre Manent betoogde, niet volstaat om in Frankrijk de ongebreidelde instroom van moslimimmigranten te beheersen en deze te integreren, zo is ons permissieve en naïeve en multiculturele model misschien wel te inherent nonchalant als het hierom gaat.
Extra toezicht en waakzaamheid is dus geboden om alle krachten die de democratische rechtstaat van binnenuit ondermijnen (die vijfde colonne, waar Pim Fortuyn het meer dan twintig jaar geleden al over had), op de grenzen van ons samenleven te wijzen en deze grenzen streng te bewaken.
Bart Jan Spruyt is historicus en journalist. Zijn columns over politiek en samenleving verschijnen iedere zaterdag in Wynia’s Week.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Kijk HIER. Hartelijk dank!