Als de wereld van iedereen is, is jouw land niet meer van jou 

Frentrop
Nieuwe grensoverschrijdende mensenrechten verdringen de oude nationaal begrensde burgerrechten. Foto: IMAGO/Emmanuele Contini/ANP Foto.

Er is maar één land: dat is de aarde. Er is maar één volk: dat is de mensheid. En er is maar één geloof: dat is de liefde.

Het schijnt dat de Amsterdamse SDAP-wethouder Floor Wibaut dit devies heeft gemunt. Maar de uitspraak kan ook van een andere vooraanstaande sociaaldemocraat aan het begin van de twintigste eeuw zijn geweest. Want het devies verwoordt de kern van de socialistische ideologie.

Het is echter niet waar. Nu noemen we zo’n uitspraak nepnieuws of desinformatie, hoewel ik misleiding mooier vind. De feiten zijn dat het aantal landen op de wereld al jaren groeit. De teller staat op 193. In die landen wonen honderden volkeren. En binnen al die volkeren verschillen 8 miljard mensen van mening over van alles en nog wat, ook over geloof en liefde. Wat Wibaut beschreef, is een ideaal. Een droom. Dromen zijn gevaarlijk wanneer mensen ze met de werkelijkheid verwarren.

Met de neus op de werkelijkheid

Wibaut en zijn medesocialisten werden in 1914 al met hun neus op die werkelijkheid gedrukt, toen Duitse en Franse arbeiders geestdriftig de wapens opnamen tegen elkaar en de Eerste Wereldoorlog begon. Niks één volk. Niet één land. Niet eens één arbeidersklasse.

Die oorlog kwam in West-Europa in 1918 ten einde en toen werden nieuwe grenzen voor nieuwe landen vastgesteld. Landen met eigen wetten. Met wetten die niet verder dan de landsgrens strekken en alleen de inwoners dienen in hun streven om onderling in harmonie samen te leven. Maar aan de oostkant ging de strijd door tussen Polen de bolsjewieken. Die laatsten deden niet aan grenzen. Zij streden voor een wereldrevolutie.

Op weg naar Berlijn werden de bolsjewistische legers in augustus 1920 teruggeslagen door de Polen in de slag bij Warschau (het ‘wonder van de Wisla’). Daarna doofden socialistische revoluties in heel Europa. Het verdrag tussen Polen en de bolsjewieken gesloten in Riga in maart 1921 was het echte einde van de Eerste Wereldoorlog en tevens de ontkrachting van het marxisme, dat een wereld zonder natiestaten had beloofd. De Sovjet-Unie, opgericht in 1922, werd gewoon een natiestaat met grenzen, net als andere landen. Dat was niet wat Marx (en Lenin, die in 1924 overleed) voor ogen had gestaan. Maar Stalin bepaalde de nieuwe ideologie: socialisme in één land. De Sovjet-Unie zou een arbeidersparadijs worden zonder de hulp van alle andere arbeiders in de wereld, want die hadden zich niet verenigd. De rest is geschiedenis.

Maar het denken is niet geschoond. Van het marxisme en het leninisme is na de val van de Berlijnse muur nooit echt afscheid genomen. Er is niet helder uitgelegd wat er fout aan was. De verzinsels van Marx en Lenin raken een eeuw na de dood van die laatste veel mensen nog steeds dieper dan de werkelijkheid doet. Die mensen blijven dromen van één land, één volk en allemaal naastenliefde. Die droom ligt achter het begrip mensenrechten. Van wetten die geen grenzen kennen. Van het ideaal om van de wereld één alomvattende samenleving te maken.

Voortwoekerende misvattingen zijn gevaarlijk in de zin van slecht voor de samenleving. Want de instituties die mensen maken, zoals tradities, regels en wetten, bepalen de kwaliteit van de samenleving. En slechte instituties maken dat de goede verdwijnen. Dat laatste is makkelijk te zien als het gaat over de institutie genaamd geld. ‘Slecht geld verdrijft goed geld,’ schreef de Engelse koopman Sir Thomas Gresham al in 1588 aan koningin Elizabeth I. Deze ‘Wet van Gresham’ is nog steeds onomstreden. Wanneer de overheid naast zilveren munten ook munten met een lager zilvergehalte in omloop brengt, zullen de mensen die laatste gebruiken om mee te betalen. De ‘goede’ zilveren munten bewaren ze op geheime plekken. Die verdwijnen uit de circulatie.

Hetzelfde doet zich voor in die nog moeilijker te doorgronden institutie: het recht. Daar verdringen de nieuwe universele grensoverschrijdende mensenrechten de oude nationaal begrensde burgerrechten. Zelfs het klimaatbeleid dat de Nederlandse regering wil voeren, wordt inmiddels getoetst aan mensenrechtenverdragen. Zelfs de basis van het recht, dat burgers zelf bepalen wie deel van hun samenleving uitmaakt, wordt aangetast door onder meer het VN-akkoord van Marrakesh dat bepaalt dat migratie van Afrika naar Europa een positieve na te streven ontwikkeling is die gepromoot moet worden. (En dat media die iets anders beweren geen subsidie mogen krijgen). Hoe Nederland om moet gaan met mensen die hier aankloppen omdat ze in hun eigen land niet meer kunnen of willen wonen, ligt vast in het Verdrag van Genève.

Mensenrechten zijn voor ons niet nodig

Maar de hier wonende burgers hebben die mensenrechten helemaal niet nodig. Wij worden uitstekend tegen onze overheid en onze medeburgers beschermd door onze nationale burgerrechten. Mensrechten tasten die bescherming echter aan. Het zijn slechte wetten, die de goede verdringen. Als de wereld van iedereen is, is jouw land niet meer van jou. Vooral na de Tweede Wereldoorlog zijn internationale organisaties (VN, EU, enzovoorts) er in geslaagd hun territorium uit te breiden ten koste van de nationale zeggenschap. Dus wordt het nationale (stem)recht steeds minder waard. De Nederlandse grondwet is zelfs quasi-opgegeven ten voordele van internationale verdragen. Onze autonomie – van het Griekse auto (eigen) nomos (wet) – wordt steeds minder.

Ieder land mag trots zijn op zijn eigen wet, net zoals op zijn eigen sportteam. Er is geen behoefte aan één wereldwijd geldende wet, net zomin als aan één wereldvoetbalteam. Want tegen wie zou dat team nog kunnen spelen?

Mensen willen niet allemaal hetzelfde zijn. Dat is de werkelijkheid die Wibaut over het hoofd zag. Ieder mens wil erkenning door andere mensen. Deze wil is de voornaamste drijfveer van de hele menselijke geschiedenis, schreef Francis Fukuyama in zijn boek Trust (1995). In de moderne tijd komt deze wil volgens hem tot uiting op het economische vlak, in plaats van op het militaire vlak en creëert zo waarde in plaats van die te vernietigen. De mens is constant op zoek naar identiteit, status en waardigheid. Die vindt het individu niet in de amorfe massa van het collectief, maar op een ingewikkelde wijze.

Het was een Rotterdamse arts, gespecialiseerd in hypochondrie en hysterie, die al in 1714 ontdekte hoe het komt dat al die zelfzuchtige individuen er toch in slagen een min of meer harmonieuze samenleving tot stand te brengen. In zijn The Fable of The Bees: or, Private Vices, Publick Benefits stelde Bernard Mandeville dat mensen een te hoge pet van zichzelf ophebben. ‘Elk meent zijn Uil te zijn een Valk,’ zoals het oude spreekwoord luidt. En om goed over zichzelf te kunnen blijven denken, moeten mensen zich gedragen op een manier die goedkeuring van anderen krijgt. Mensen veinzen volgens Mandeville eerlijkheid, beleefdheid, ijver en andere deugden om zo de achting van anderen te verkrijgen en via deze omweg zichzelf ervan te overtuigen dat ze de hoge dunk die ze van zichzelf hebben ook echt verdienen.

Met hulp van burgerrechten kan een samenleving van zulke mensen functioneren. Die competitieve, steeds toneel spelende individuele mens kreeg van zijn nationale burgerrechten zoveel mogelijk vrijheid gaven om te doen wat hij het liefste wil: zich onderscheiden van zijn naasten.

Verziekte vrijheid

Dat mensbeeld achter de burgerrechten is gecompliceerder dan dat achter de mensenrechten. De burgerrechten zijn er om Mandevilles veinzende ijdeltuiten de vrijheid te laten die ze nodig hebben in al hun verscheidenheid.

Achter de mensenrechten schuilt daarentegen een mensbeeld van allemaal tevreden, goed gevoede en gehuisveste arbeiders voor wie de overheid zorgt. Hem wilden de marxisten op de hele wereld dezelfde rechten geven, zodat hij overal even comfortabel kan leven. Maar dat is niet wat de mens wil.

Baruch Spinoza beklaagde zich een halve eeuw vóór Mandeville al over denkers ‘die zich de mensen niet voorstellen zoals ze zijn, maar zoals zij willen dat zij zouden zijn’. Dat is de denkfout die Marx, Lenin en Wibaut maakten. De arts Mandeville keek scherper dan de journalist, de beroepsrevolutionair en de bevlogen wethouder. Hij zou begrijpen dat hun mensenrechten de vrijheid die dat rare creatuur mens nodig heeft, juist verzieken.

Paul Frentrop was achtereenvolgens journalist, bankier, ondernemer, pensioenbeheerder, hoogleraar en lid van de Eerste Kamer.

Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!