Alle reden om immigratie krachtig af te remmen
‘Nederland is vol, ten dele overvol’, stelde koningin Juliana in 1979 in de Troonrede, toen ons land net aan veertien miljoen inwoners telde. Dat was nog vijftien jaar voordat we begonnen de rafelrandjes van bebouwd Nederland met VINEX-wijken vol te metselen. In 2003, toen de teller op ruim zestien miljoen stond, waarschuwde columnist Bob Smalhout in De Telegraaf nog voor de ‘achttien miljoen die er mogelijk over vijftig jaar zullen zijn’. Maar we lieten Gods water over Gods demografische akker lopen, en die achttien miljoen zijn er dus nu al.
Die uitspraak van Juliana uit 1979 was niet de eerste. Ook in de Troonrede van 1950 had zij al de zorg van de regering overgebracht over de onbeheersbare bevolkingsgroei. Ook toen noemde ze Nederland met tien miljoen inwoners al ‘vol, vol, vol’. Die zorgen werden gevoed door de naoorlogse geboortegolf, die veel meer monden aan tafel bracht dan men dacht dat het verarmde, moeizaam opkrabbelende Nederland ooit zou kunnen voeden.
Spanning op de arbeidsmarkt
‘Alles zoop en naaide, heel Europa was één groot matras’, dichtte Remco Campert over die wanhopige jaren. En dan was er nog de stroom terugkerende Indischgasten, Indo’s en Molukkers. Velen zagen er hier geen gat meer in en Nederland werd een emigratieland. Zo’n 400.000 mensen vertrokken in de jaren vijftig naar weidser streken zoals Canada en Australië.
Maar stukje bij beetje krabbelde Nederland op. De welvaart steeg, de woningnood daalde, en daarmee maakte het spook van de overbevolking plaats voor spanning op de arbeidsmarkt. Voor de emigranten van de jaren vijftig begonnen in het buitenland geronselde gastarbeiders terug te komen. Aanvankelijk waren het voornamelijk Italianen, vanaf de vroege jaren zestig ook Spanjaarden en vooral steeds meer Turken en Marokkanen. En zo kon het gebeuren dat terwijl de mensen het beter kregen en daardoor het kindertal onder autochtone Nederlanders al in 1970 tot beneden het vervangingsniveau zakte, de bevolking toch bleef groeien.
Want de gastarbeiders bleven geen gasten. Ze bleven alleen maar en haalden vaak ook hun familie naar hier. Dat geldt ook voor de ooit zeldzame, maar in aantal enorm gegroeide vluchtelingen, ook economische. Een nieuwe groep zijn de buitenlandse studenten, waarvan men zelfs hoopt dat ze blijven. En dan zijn er nog arbeidsmigranten in alle soorten en maten, voornamelijk uit de rest van Europa.
Volgens de zonnige filosoof Ralf Bodelier is dat allemaal geen probleem. Hij vindt onze groei tot achttien miljoen ‘prima nieuws’. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd, want ‘telkens weer deed de bevolkingsstijging Nederland goed’, schreef hij op 19 augustus in NRC.
Welvaartssprong
Dat Nederland ‘vol’ zou zijn, zit volgens hem vooral tussen onze oren: ‘Stel dat je […] alle achttien miljoen Nederlanders gezellig bij elkaar zet, zoals tijdens een concert van Taylor Swift. Dan passen we met z’n allen op Schiphol.’ Zo’n voorstelling van zaken ‘slaat nergens op’, geeft hij toe. Maar waarom presenteert hij hem dan toch? Dat moet zijn om zijn denkfout te verhullen. Uit de samenloop van groeiende immigratie en groeiende welvaart leidt hij namelijk abusievelijk af dat die immigratie ook de oorzaak van die welvaartstoename is.
Maar dat is niet zo. De welvaartssprong van de jaren 1960 is veeleer te danken aan het nu zo verguisde Slochterense aardgas, aan de in 1957 tot stand gekomen EEG en aan snelle technologische vooruitgang, waar gastarbeiders weinig aan konden bijdragen. Die werkten weliswaar hard, maar juist in sectoren waar steeds meer werkgelegenheid werd weggeautomatiseerd of die, zoals de mijnen en de Twentse textielindustrie, compleet verdwenen.
Bovendien werden ze net als ieder ander ouder en zorgbehoeftiger, net als de door hen op grote schaal hierheen gehaalde bruiden en andere familieleden. De netto-opbrengst van de klassieke gastarbeiders, gemeten over het gehele leven, moet nog maar eens goed berekend worden.
Seizoensarbeid
Bevolkingsgroei is altijd goed, beweert Bodelier. Kijk maar naar de Gouden Eeuw, toen wij ons ‘de wetenschappelijke, culturele en intellectuele navel van de wereld mochten noemen’ en Nederland ‘de wereldwijde handel domineerde’. Vondel en Hals, Elsevier en Stevin, het waren allemaal immigranten.
Wat hij verhult, is dat die immigranten van toen alleen permanent welkom waren als ze veel geld, knowhow en contacten meebrachten, zoals veel van de vluchtelingen die in 1585 uit Antwerpen kwamen, en in de late zeventiende eeuw de Hugenoten. De beste eigenschap van gewone arbeidsmigranten, zoals de hannekemaaiers, was toch dat ze na gedane seizoensarbeid weer opdonderden naar hun plaatsen van herkomst in, meestal, Duitsland. Voor scheepsvolk, waar eeuwenlang grote behoefte aan was, gold net zoiets: hup, schip op, en verder zien we je liever niet.
Voordat paspoorten en grensafsluitingen in zwang kwamen, konden vluchtelingen en eenvoudige arbeidsmigranten zich min of meer vrij vestigen door te integreren en te assimileren. Daarna werden ze vooral geweerd. Ja, we vingen tijdens de Eerste Wereldoorlog heel veel Belgen op, maar die werden wel geïnterneerd en zodra de strijd voorbij was terug de grens over gezet. En in de jaren 1930 bleven onze grenzen voor de berooide Joodse vluchtelingen uit Hitlers Duitsland potdicht.
Met de gastarbeiders en het moderne lange-afstandsverkeer ontstond een nieuw probleem. Migranten uit andere Europese landen en uit de koloniën vonden we wel een beetje raar, maar ze koesterden grosso modo dezelfde culturele en religieuze basiswaarden als Nederlanders. Daardoor gingen zelfs grotere groepen immigranten, zoals de Italianen en degenen die bij de dekolonisatie uit Indië kwamen of terugkeerden, na verloop van tijd vrijwel geruisloos in de algemene bevolking op. Zo ging het na 1975 zelfs met de meeste naar Nederland uitgeweken Surinamers. Maar dat alles gold bepaald niet voor de instroom uit niet-westerse culturen.
Parallelle wereld
Op 19 augustus schatte een van de eerste Turkse gastarbeiders in Nederland in het NOS-journaal desgevraagd dat zo’n veertig procent van de Turken in Nederland goed geïntegreerd is. De meerderheid dus niet: ‘Die horen nergens bij.’ Dat is ernstig, en het is bij andere groepen niet beter. Turken, Marokkanen en nog andere niet-westerse groepen leven voor een aanzienlijk deel in een spiegelpaleis, een tamelijk geïsoleerde parallelle wereld, georiënteerd op het land van herkomst, waarvan ze onvermijdelijk toch ook vervreemden.
Dat gaat soms ver, tot en met hier geboren Turkse jongeren die Nederland maar een kutland vinden, en Eritreeërs die hier hun conflicten uit hun thuisland uitvechten. In kleine aantallen kan een maatschappij zulk sektarisch gedrag wel hebben, maar het is altijd stof voor conflicten.
Het migratieprobleem is dat het allang niet meer gaat om enkelingen of kleine groepjes die de maatschappij wel kan absorberen. Bovendien weten we allemaal dat de lontjes korter worden naarmate je meer mensen op een kluitje zet. In een volle lift voelt niemand zich fijn, in drommen ligt altijd de paniek op de loer en in een stad is de sfeer nerveuzer dan op een dorp.
Net zo raken de zenuwen gespannener naarmate verschillende groepen zich nadrukkelijker van elkaar willen onderscheiden en hun stempel duidelijker op hun omgeving proberen te zetten. Dat wordt er niet beter op wanneer er tekorten zijn, zoals nu op de woningmarkt.
Eerst wat lucht
In die zin is Nederland – en Nederland niet alleen – al geruime tijd gevaarlijk vol. Er is daarom alle reden om, waar dat maar enigszins kan, immigratie van mensen die geen specifieke concrete reden hebben om juist hier naartoe te komen, krachtig af te remmen. Er moet eerst weer wat lucht in het land.
Rik Smits is taalkundige en wetenschapsjournalist.
Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de lezers, kijkers en luisteraars. Bent u al donateur? Hartelijk dank!