Afgeven op populisten getuigt van gebrek aan democratisch inzicht. Levend bewijs: Frans Timmermans

Frentrop
Als aanvoerder in de strijd tegen het populisme heeft Frans Timmermans het politieke verdienmodel van D66 overgenomen. Foto: Ramon van Flymen, ANP Foto.

Frans Timmermans heeft het politieke verdienmodel van Alexander Pechtold overgenomen. De uit Brussel ingevlogen nieuwe aanvoerder van GroenLinks-PvdA wist bij de laatste verkiezingen slechts de helft van de (voorkeur)stemmen op zijn combinatiepartij te trekken en moet zijn achterban bijeen houden. Afgelopen zaterdag vuurde hij een verbaal salvo af op de persoon Geert Wilders en wierp zich zo op tot aanvoerder in de strijd tegen het populisme, een rol die Pechtold – en Sigrid Kaag – geen windeieren heeft gelegd.

Hoe komt het toch dat partijen die zich democratisch noemen (sociaaldemocraten, christendemocraten, Democraten 66 en ook de VVD) de afgelopen decennia zo’n intense afkeer hebben ontwikkeld van ‘populisten’ of althans van mensen die ze zo noemen?

Democraten houden niet van ‘populus’

Het antwoord ligt besloten in een observatie van Stendhal: ‘De taal is de mens gegeven om zijn gedachten te verbergen.’ Want democratie en populisme verschillen alleen in taal.

‘Demos’ is volk in het Grieks, ‘populus’ is volk in het Latijn. Maar democratie moet worden verdedigd en populisme moet worden bestreden. Democraten houden wel van het ‘demos’ maar niet van het ‘populus’.

Dat ‘populus’ kennen we afgekort uit de albums van Asterix en Obelix. SPQR stond immers op de vaandels van de legioenen die, op één Gallisch dorpje na, de wereld wisten te veroveren. Die letters staan voor ‘Senatus Populusque Romanus’ (de senaat en het volk van Rome). Zo noemde het Romeinse Rijk zichzelf.

In feite stond daar ‘De elite samen met de rest’. Het Romeinse rijk deed niet aan gelijkheid of aan democratie. Oorspronkelijk was de Senaat de baas en daarin hadden slechts enkele vooraanstaande families zitting. Pas na tal van burgeroorlogen kwamen er twee tribuni plebes, die een vetorecht hadden over senaatsbesluiten die tegen de belangen van het volk in gingen. Een soort correctief referendum. Maar het onderscheid tussen elite en volk bleef bij Romeinen altijd bestaan. Slechts in het leger trokken ze samen op.

In Athene daarentegen was de macht van de vooraanstaande families gebroken door de invoering van echte democratie. Daar was de volksvergadering de baas, waar alle (vrije) volwassen mannen konden spreken en stemmen. Ook over juridische geschillen. Rechters waren overbodig. De meerderheid besliste, ongeacht iemands maatschappelijke status. De Grieken kenden geen erfelijke elite. Ieder lid van de ‘demos’ kon zich bewijzen. Anderzijds deelden de Grieken de mening van filosoof Bertrand Russell: ‘Democratie is het proces waarbij de mensen mogen kiezen wie er de schuld krijgt.’ Als de volksvergadering iemand te machtig vond of gewoon beu was, werd die persoon bij meerderheid van stemmen het land uit gestuurd. Dit in een echte democratie onontbeerlijke ‘ostracisme’ is elders nooit ingevoerd.

Het huidige Nederlandse politieke systeem is in de ogen van die oude Grieken geen democratie. Hier is immers het parlement de baas, een kleine groep van (gekozen) volksvertegenwoordigers. De Grieken noemen dat een oligarchie, een bestuur door weinigen. Of – voor wie ervan uitgaat dat de besten (‘aristoi’) worden gekozen –  een aristocratie. Ook de Romeinen zouden Nederland van vandaag de dag zien voor wat het is: een land bestuurd door een elite, een woord afkomstig van het Latijnse eligere, verkiezen.

Kennis en karakter

Nederland is twee eeuwen lang een republiek geweest, maar was ook toen geen democratie. Altijd heerste een kleine groep. Met kooplieden in plaats van erfelijke grootgrondbezitters aan het roer was het echter niet vanzelfsprekend wie hier de macht uitoefende. In steden als Dordrecht, Delft, Gouda, Leiden, Haarlem en Amsterdam moest in de Gouden Eeuw een elite worden gekweekt. Niet alleen maar worden verwekt. ‘Iemand die de macht uitoefende, mocht dat doen omdat hij een beter mens was dan de rest. Dus: geen gezag zonder zelf het goede voorbeeld te geven,’ aldus historicus Luc Panhuysen, in zijn boek De Ware Vrijheid (2005), een prachtige biografie van Johan en Cornelis de Witt.

Zonen van kooplui voorbestemd om te besturen, zoals de jongens De Witt uit Dordrecht, kregen een gedegen opleiding waar niet alleen kennis werd bijgebracht, maar ook het karakter werd gevormd. ‘Het begon met constantia (standvastigheid) en temperamentia (gematigdheid). Deze eigenschappen werden verder ontwikkeld aan de hand van de begrippen die men beschouwde als vitaminen voor de ziel: virtus (deugd) en prudentia (het inzicht om publiek of privé adequaat te reageren).’

Vandaag de dag gaat dat anders. Om de illusie van democratie in stand te houden, kan de elite publiekelijk zijn eigen bestaan niet toegeven. De leden doen zich voor als ‘gewone mensen’. Maar de gewone mensen regeren niet. Wij zijn onderworpen aan de ijzeren wet van de oligarchie, die in 1911 is vastgelegd door de socioloog Robert Michels: dagelijkse besluiten kunnen niet door grote groepen mensen worden genomen. Dat leidt ertoe dat de macht in iedere organisatie in handen komt van een kleine groep. Deze machthebbers zullen vervolgens alles in het werk stellen om hun macht in stand te houden en groter te maken. Naarmate de overheid meer taken op zich neemt, veranderen ook democratieën onafwendbaar in (gekozen) oligarchieën, geleid door een elite. Organisatie brengt oligarchie en opent zo de veelbesproken ‘kloof’ tussen bestuur en burger steeds weer.

Wat wij democratie noemen, begon nogal bloedig met de Franse Revolutie en de dictatuur van Napoleon. In de periode van restauratie na diens ondergang, wantrouwden mensen die nadachten dan ook de democratie, een systeem dat toen eigenlijk alleen in de Verenigde Staten functioneerde. De romantische François-René de Chateaubriand in zijn Voyage en Amérique (1827) en de nuchtere Alexis de Tocqueville in zijn Démocratie en Amerique (1835) schreven bezorgd over een teveel aan invloed van het volk. Pas een eeuw na Napoleon zou de getemperde vorm van democratie zoals wij die nu kennen in Europa gemeengoed worden.

Hoe taal gedachten verbergt

De oude afkeer voor het volk leeft onderhuids nog steeds bij het groepje mensen dat het in onze (gekozen) oligarchie voor het zeggen heeft. Aangezien ze de illusie van democratie in stand willen houden, kan die weerzin zich alleen uiten in vermomming. Niet in kritiek op democratie maar door gebruik van een ander woord voor hetzelfde doelwit. Dat is de ontstaansgrond van de haat van ‘democraten’ jegens ‘populisten’. Dat is hoe taal gedachten verbergt.

Ook versluierd is het echter niet verstandig om afkeer van het volk te laten blijken, zo wisten regenten al toen die nog wel goed werden opgeleid. De gebroeders De Witt leerden op school dat bij het plebs domheid en agressie om voorrang streden en dat ze onder het volk of zijn leiders niet naar gematigdheid moesten zoeken. ‘Maar tegelijk leerden ze dat het niet raadzaam is om boos te zijn op het volk. Het zat namelijk “vol van razernij”. Tegenover het volk bood prudentia de beste gedragslijn,’ aldus Panhuysen. Dat geldt nog steeds. Net als bij de Romeinen moeten ook in Nederland de elite en het volk immers samen de staat vormen.

Afgeven op populisten getuigt van gebrek aan democratisch inzicht. Senatus Populusque Batavus (SPQB) zou ons motto moeten luiden. Want ook in Nederland moeten elite en volk samenleven, al mogen ze elkaar niet. Het volk zal zo nu en dan razen, maar de elite mag dat niet. Die kan slechts in stilte instemmen met Stendhal die in 1836 eerlijk schreef: ‘Ik houd van het volk en ik haat zijn onderdrukkers. Maar het zou een aanhoudende kwelling voor mij zijn om tussen het volk te moeten leven.’

Paul Frentrop was achtereenvolgens journalist, bankier, ondernemer, pensioenbeheerder, hoogleraar en lid van de Eerste Kamer.

Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!