Activistisch zwart en deugdzaam wit zijn twee handen op één buik

WW Broek 3 augustus 2024
Ondanks vleiende woorden als ‘verbinding’, ‘gezamenlijk’ en ‘inclusie’ overheerst de polarisatie. Foto: Pexels.

De sociale laag die luid roept om invulling te geven aan ‘diversiteit en inclusie’ kleurt zelf hoofdzakelijk wit. De overwegend blanke professional-managerial class – zoals deze in passend Nederlands heet – kent natuurlijk wel enkele goed opgeleide moslima’s, wellevende Aziatische nerds en decente Antilliaanse nazaten van slaven in haar gelederen. In Nederland is geen klasse echter zo weinig gekleurd als deze.

De deugdzaamheid van deze professionals, managers en (politiek) bestuurders vertaalt zich enerzijds in het vermanend uitdragen van de genoemde kreet, anderzijds in het toewijzen van belastinggelden om luidruchtig geuite identitaire eisen te verwezenlijken. Het afgelopen ‘Herdenkingsjaar Slavernijverleden’ – dat liep van 1 juli 2023 tot 1 juli 2024 – mocht een activistische groep nazaten van slaven proeven van die deugdzaamheid.

De marxisten zaten ernaast

Karl Marx (1818-1883) en Friedrich Engels (1820-1895) hebben het niet kunnen bevroeden. Zij voorspelden dat westerse samenlevingen met de nodige vaart naar twee klassen – heel ongelijkmatig in grootte – zouden toegroeien, te weten het proletariaat en de bourgeoisie. De eerstgenoemde had niet meer dan zijn (loon)arbeid te vergeven, de laatstgenoemde bezat in overrompelende mate het kapitaal, de productiemiddelen.

De arbeid was net (of net niet) voldoende om zelf als proletariër in leven te blijven, maar voedde daarentegen ruimschoots het vermogen van de bourgeoisie. Er was nog de zogenoemde petit bourgeoisie van zelfstandige ambachtslieden, winkeliers en keutelboeren met iets aan productiemiddelen als een werkplaats, winkel of een stukje grond. Deze klasse kleinburgers leek kwijnende door de groeiende industrialisatie en zou, zo meenden Marx en Engels, onvermijdelijk vervallen tot het proletariaat. Door die enorme massa proletariërs zou binnen afzienbare tijd – na een onvermijdelijk gewelddadige revolutie – een nieuwe maatschappelijke orde worden opgebouwd.

De geschiedenis pakte anders uit dan marxisten verwachtten. De klasse van de ‘oude’ kleinburgers nam juist in omvang toe in plaats van opgeslokt te worden door het proletariaat. Daarenboven voegde er zich in de loop van de twintigste eeuw een enorme ‘nieuwe’ groep van kleinburgers aan toe. De economische structuurveranderingen zorgden voor witte-boorden-werkenden die, al dan niet met een vast contract, hun arbeid verkochten in (semi-)overheidsorganisaties, kantoren van nationale en internationale bedrijven, als kleine zelfstandigen (tegenwoordig zzp’ers geheten). De petit bourgeoisie onderscheidt zich van het proletariaat door hogere (beroeps)opleidingen, potentiële groei in vermogen en status, een levensstijl ter onderscheiding van proletariërs, individualisme en fikse onderlinge competitie.

De ‘oude’ en ‘nieuwe’ kleinburgers hebben echter gemeenschappelijk de existentiële angst (weer) in de sociale klasse van het proletariaat te vallen. In de woorden van de socioloog Dan Evans is die sociale positie dan ook aanhoudend ‘precarious – at risk of falling down the class structure’ en leidt vervolgens onvermijdelijk ‘to being ruined’.

Materiële vooruitgang

In materiële zin is het proletariaat er de afgelopen decennia overigens flink op vooruit gegaan en er soms beter aan toe dan menig kleinburger. Dit neemt niet weg dat die klasse in belangrijke opzichten verschilt van de kleinburgers, waaronder een beperkte zucht naar c.q. mogelijkheid van sociale stijging, een voorkeur voor praktijkonderricht en een eigen culturele levensstijl waarin saamhorigheid en lokale verbondenheid leidend zijn.

Qua academische carrière is Evans overigens een mislukte socioloog en bijgevolg een ‘nieuwe’ kleinburger. Desalniettemin – of juist daarom – is zijn studie A Nation of Shopkeepers. The Unstoppable Rise of the Petty Bourgeoisie (Londen, 2023) een overtuigend onderzoek naar de sociale geleding van westerse samenlevingen. Op creatieve wijze maakt hij gebruik van marxistisch gedachtegoed en weet daar evenzo helder afstand van te nemen of dit aan te vullen gegeven economische ontwikkelingen. Dit maakt het mogelijk om tevens de opkomst en nadrukkelijke aanwezigheid te beschrijven van de vrij recent ontstane professional-managerial class.

De ‘net-niet elite’

Deze PMC weet nog slechts de kleine en moeilijk doordringbare klasse van uitzinnig vermogende bezitters van productiemiddelen boven zich – door Marx cum suis de bourgeoisie genoemd. Ook al zijn de PMC-leden vrij vermogend, praktisch vormen zij de ‘net-niet elite’. Deze kwalificatie gaf de publicist Dylan van Rijsbergen als titel mee aan zijn recent verschenen studie naar deze toplaag (De net-niet elite. Hoogopgeleiden tussen macht en meritocratie, Zutphen, 2024). Vanuit de top van het weidse sociale middensegment vormen de hoogopgeleide professionals, topmanagers en bestuurders een ongekend invloedrijke laag.

‘Zij zijn het,’ stelde de Amsterdamse hoogleraar financiële geografie Ewald Engelen onlangs in een interview met Evans, ‘die in staat en bedrijf de regels bepalen, de toekomst uitstippelen, de plannen maken. Die het in de politiek voor het zeggen hebben, de universiteit bemensen, de media bevolken. En die, als bezitters van de definitiemacht, bepalen wat de politieke agenda is, waar het publieke en politieke debat over gaat, wat de bandbreedte van acceptabele oplossingen is, die de goede smaak bewaken en bepalen welke morele standpunten juist en welke verwerpelijk zijn.’

Kortom, een welgestelde en uiterst geprivilegieerde klasse die het de onderliggende klassen verrekte lastig maakt, met name door de rol die opleidingen spelen. Van Rijsbergen: ‘Waar scholing het volk toegang gaf tot een nieuw segment aan beter betaalde banen, daar werd diezelfde scholing tegelijkertijd een barrière voor anderen. Niet iedereen was immers in staat om zo’n opleiding te doorlopen.’

Van Rijsbergen wijst vervolgens op de hoge mate van egocentrisme onder PMC-leden. Hoe begrijpelijk ook dat mensen hun kwaliteiten en de geboden mogelijkheden aanwenden om in de bestaande hiërarchie vooruit te komen en zich te nestelen in PMC-gelederen. ‘De uitdaging is echter om solidair te blijven met de mensen die achterblijven’.

Hier wringt de schoen in ernstige mate. De nadruk is komen te liggen op ‘gelijke kansen’, maar aangezien deze slechts in beperkte mate zijn te realiseren, krijgen we nooit gelijke uitkomsten. Zowel winnaars als verliezers zijn onvermijdelijk, zeker in een meritocratische samenleving als de onze.

Die solidariteit krijgt nauwelijks tastbare invulling. De gepresenteerde deugdzaamheid bedoelt primair het eigen gemoed van PMC-leden gerust te stellen, is eerder belastend dan bevrijdend voor onderliggende klassen, faciliteert bovenal de eigen professionals, managers en (politiek) bestuurders. Zodoende wordt feitelijk de bestaande ongelijkheid aangescherpt. Illustratief in dezen is de respons van de PMC op de lobby voor erkenning, excuses en herstel(betalingen) inzake het slavernijverleden.

Meer zekerheid en meer welvaart

De nazaten van de slaven in de West – Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen – zijn de afgelopen decennia in groten getale neergestreken in Nederland. Zij nestelden zich – zoals het overgrote deel van migranten – in het proletariaat en de geledingen van de kleinburgerij die Nederland kent. Die klassen hoeven de boodschap van ‘diversiteit en integratie’ dan ook niet aanhoudend ingewreven te krijgen, want het is de praktijk van alledag. Ook het verwijt uit PMC-gelederen van discriminatie en racisme mag wel wat minder aanmatigend richting de onderliggende klassen gestuurd worden. De migranten komen allen uit onverdeeld etnisch discriminerende samenlevingen, zijn zodoende wel wat gewend als slachtoffer én – niet minder – als actor.

Evenals de autochtone kleinburgers koestert het aanzienlijke aantal aan nazaten van slaven in de kleinburgerij de verworvenheden aan welzijn en welvaart, verlangt naar meer wanneer maar mogelijk, én vreest vanzelfsprekend de altijd aanwezige mogelijkheid van een sociaaleconomische terugval. Sinds de afschaffing van de slavernij in 1863 hebben de nazaten al een enorme emancipatoire ontwikkeling vorm en inhoud gegeven, veelvuldig in nauwe samenwerking met blanken. Gegeven de vorderingen zijn de nazaten – als menigeen in hun klassen – niet zozeer geïnteresseerd in een radicale verandering van het systeem. Zij wensen bij voorkeur meer zekerheid en een betere welvaart dan al verworven. Dit realiseert zich het afgelopen decennium maar moeizaam of in het geheel niet. Stagnatie voor vrijwel eenieder uit die lagen.

Behoefte aan zondebokken

De ‘onderstroom van angst en onrust’ – de woorden ontleend aan het werk van Van Rijsbergen – is praktisch een dreigende vernedering. Dit voedt een vrij agressieve opstelling en zorgt voor het aanwijzen van zondebokken.

Dit geschiedt – eigen aan agressie – zonder al teveel nuancering. Van dik hout zaagt men planken: de nazaten zijn ernstig slachtoffer van discriminatie en racisme; alle witten – al dan niet nazaten van een blanke slavenhouder – zijn schuldig aan discriminatie, racisme en de aanhoudende uitbuiting van de nazaten; alle witten hebben tot nu toe geprofiteerd van de slavernij; de nazaten lijden onder de doorwerking van het slavernijverleden; zowel de nazaten als de witten dienen bewust gemaakt te worden van het leed dat slavernij was en de aanhoudende consequenties ervan; de bewustwording vereist veel wetenschappelijk onderzoek; de bewustwording dient te geschieden door middel van een slavernijmuseum, door beeldende kunst, spoken-word, theater, letteren, curricula en wat dies meer; het herstel van de last van het verleden en van de verhoudingen tussen de nazaten en de witten kan eerst plaatsvinden na excuses van de Nederlandse staat; het beoogde herstel dient exclusief door de Nederlandse staat te worden gefinancierd.

Het eisenpakket is alleszins aanvechtbaar, zoals ik heb aangetoond in mijn beschouwing Je wordt zelf niet wit door anderen zwart te maken (Haarlem, 2024) en ook in een bijdrage aan Wynia’s Week.

Ogenschijnlijk opmerkelijk is het gegeven dat de politiek-bestuurlijke elite de pleidooien zonder meer serieus heeft genomen en eraan gehoor geeft. Dit past de PMC echter naadloos. Het vermeend deugdzaam handelen financieren uit de belastingpot. Een façade aan betrokkenheid optrekken. Smalend criticasters van het PMC handelen moreel de maat nemen. Op geen enkele wijze de daadwerkelijke achterstand van proletarische en kleinburgerlijke nazaten verlichten. Uitsluitend een zwart-activistische elite – ten dele uit de eigen gelederen – aan de borst drukken. Een select gezelschap aan etnisch geprofileerde kunstenaars, wetenschappers, museale collectiebeheerders, curriculumontwikkelaars en wintipriesters ruimhartig de bühne geven.

De polarisatie overheerst

Kortom, er worden cultureel progressieve idealen oppervlakkig inhoud gegeven, maar er verandert praktisch verder niets.  Hoewel…? Terugblikkend moet in ieder geval geconstateerd worden dat de honderden miljoenen euro’s voor het herstel werden verkregen onder een aanhoudend kritiseren van blanken – álle blanken, welteverstaan, vanaf de geboorte tot aan de dood. De essentie van het binnenhalen van de poet heeft uitgesproken racistische contouren. Ondanks vleiende woorden als ‘verbinding’, ‘gezamenlijk’ en ‘inclusie’ overheerst de polarisatie. Met dank aan een zwart-activistische elite én PMC, de klasse van overwegend blanke professionals, managers en (politiek) bestuurders.

Dr. Aart G. Broek is (historisch) socioloog en letterkundige. 

Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!